1. Op basis van welke motieven kiezen we een sportvorm?
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Sportvormontwikkeling in fasen 

Samenvatting. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden opvattingen en gedrag van generaties in hun verschillende levensfasen. Sportontwikkeling is daarvan één voorbeeld. De fysiek en mentaal actieve leefstijl van de nieuwe generatie senioren (55 tot 75 jarigen) is op dagelijks ontwikkelen en sporten gebaseerd. Op maat, optimaal en als een vooral als een zelf geregelde totaalervaring. Naar inhoud en 'wijze van deelnemen' verschilt de sportbeoefening op hoofdlijnen per leeftijdsfase.
 

Lees- en plan-/praktijkniveau 1 & 2 voor kartrekker, de 55-plusser en/of coördinator.

 

Veranderen door maatschappelijke ontwikkelingen 
Vanaf de jaren zestig is de belangstelling voor en de deelname aan sport in het algemeen sterk toegenomen. De sport heeft zich in de tijd op vele punten sterk ontwikkeld. Van uitsluitend competitief en wedstrijdgericht naar óók recreatief en belevingsgericht. Van vaste organisatie en regels naar óók meer informeel of in los verband met veranderbare regels. Van vooral gericht op één doelgroep (mannen en jongens) naar óók meer aandacht voor andere doelgroepen (ouderen, vrouwen en meisjes, lichamelijk en geestelijk minder validen). Van weinig naar vele sportvormen. In het vak lichamelijke opvoeding op school en in lerarenopleidingen voor vakleraren LO is inmiddels lesgeven aan jongens en meisjes en mannen en vrouwen samen, gemeengoed geworden. Ook in de recreatiesport is dat geen probleem. De nieuwe generatie senioren - geboren in de jaren veertig, vijftig, begin zestig - is door al deze ontwikkelingen veel meer sportgericht, dan de generatie voor haar. Gelijktijdig is ze door ontwikkelingen in onderwijs en bedrijfsleven beter opgeleid en functioneert ze meer zelfstandig, zelfsturend en zelfverantwoordelijk. De nu 55 tot 75 jarigen willen ‘anders’ leven en kijken ook ‘anders’ tegen hun toekomst aan. Maar wat is ‘anders’, als je het – bij wijze van voorbeeld - over sporten hebt?
Deze groep is door maatschappelijke ontwikkelingen en toename in kennis en kunde voor een groot deel gericht op een fysiek en mentaal actieve, gezonde en zinvolle leefstijl. Ze is ‘actief’ of ondernemend als het gaat om werk, zorg, ontspanning of ontwikkeling. Ze leeft gemiddeld langer gezond en actief gedrag draagt daaraan bij en is er het gevolg van. Optimaal sociaal functioneren is één aspect van gezond gedrag. Deelnemen aan clubs, netwerken of leefgemeenschappen is daar een voorbeeld van. ‘Zinvol leven’ omvat alle activiteiten, die je belangrijk vindt en waaraan voldoende tijd en aandacht kan worden besteed.

 

Het ‘nieuwe’ sporten van de 55-plusser

Een eerste opvatting over sport is: deze is competitief en wedstrijdgericht en streeft naar resultaat door maximaal te presteren. Dat is de aantrekkingskracht van sport en een stimulans voor haar ontwikkeling. Reglementering en internationalisering belemmeren echter de deelname van doelgroepen. Zoals van 55-plussers. In sportverenigingen is veteranensport alleen toegankelijk voor relatief gevorderden. Niet voor beginners. Vanaf de jaren zestig ontstaat een tweede opvatting over sport: deze is recreatief en belevingsgericht. Onderling sporten en samen een wedstrijd op verschillende niveaus spelen, vereist het veranderen van regels. Daardoor ontstaat een sporten op maat en een optimaal presteren met behoud van de (wedstrijd)sportvorm. De doelgroep zelf is in staat (private) clubs binnen en buiten sportverenigingen te creëren. Ze zijn hard nodig om: mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, zonder of met fysieke beperkingen (o.a. met chronische ziekten), deel te laten nemen. Dan graag ook één lokaal ‘loket’ met informatie en overzicht inzake specifieke sportmogelijkheden. Een gemeentelijke welzijnstaak met een (al of niet betaalde) vrijwilliger als coördinator.

De tweede sportopvatting legt de nadruk op het ontwikkelproces en de omgang met elkaar. Plezier in het sporten hangt niet alleen van de sportvorm af, maar ook door het afwisselend beleven, leren en ontwikkelen. Dat gebeurt op maat, afgestemd op de eigen mogelijkheden, en voor iedereen in principe optimaal. Een aanpak die voor een nog betere sportsfeer zorgt5. ‘Optimaal’ betekent: (1) inzet leveren op driekwart van je persoonlijk maximaal fysiek en mentaal coördinatievermogen1 (‘matig intensief’); (2) brede of allround ontwikkeling nastreven c.q. in een periode aan meerdere sportvormen doen en (3) een sportvorm beleven/ervaren, leren/verbeteren én leren hoe deze zelf verder is te ontwikkelen2. Het is belangrijk bewust te kiezen voor sportvormen of bewegingsactiviteiten die je plezierig vindt en je fysiek en mentaal (strategisch of methodisch gezien) optimaal belasten. Voor de een is dat streetbasketball (sportvorm) of jongleren (bewegingsactiviteit) en voor de ander tafeltennis of Tai Chi. Bal- of teamsporten vergen van oudere sporters vaak de meeste coördinatie. Dat activeert en verbetert het centraal zenuwstelsel - met name onze hersenfuncties - en dus ons functioneren op elk niveau en zo lang we leven.

De nieuwe generatie wil graag zelfstandig en samen het eigen sporten regelen en ontwikkelen. Een kartrekker of deskundige medesporter stimuleert. Verder een club mensen die bereid zijn elkaar te helpen of coachen en zelf ook gecoacht willen worden. In zo’n op leeftijd samengestelde club zijn de onderlinge verschillen in sport-, conditie- en prestatieniveau vaak groot. Daarom is een gedifferentieerde benadering in activiteiten en aanpak nodig. De kwaliteit van het met elkaar omgaan hangt af van de in de sportclub aanwezige combinatie van beroeps- en sportervaring. Didactische sportkennis en de ontwikkeling daarvan is via internet en vanuit de literatuur te realiseren. Het praktisch goed toepassen is een kwestie van tijd en betrokkenheid.
Recreatief sporten gebruikt steeds meer dezelfde sportvormen als bij het competitief sporten. Maar voor het op maat sporten moet je regels veranderen. Hockey speel je in twee partijen van vier tegen vier, met kleine doelen en zonder doelverdediger of als floorball. Ook volleybal speel je met vier tegen vier, op een kleiner speelveld en met een lichtere bal. Spelers kiezen een eigen manier van spelen. Speler A speelt de bal direct boven- of onderhands en speler B vangt de bal, gooit deze op en speelt vervolgens bovenhands door. Zo speel je als team samen op twee verschillende niveaus. Sportgericht handelen houdt de essentie van de competitieve sportvorm overeind: volleybal is ‘een spel tussen twee teams die de bal over het net op de grond van de tegenpartij proberen te krijgen’.


Leren en ontwikkelen van totaalplaatjes

Plezier en motivatie om te sporten hangen samen met: de aard van een activiteit, de aanpak/sfeer, de betrokkenheid van de groep én de organisatie van een 55-plus club. De waardering heeft betrekking op dat totaalplaatje en de -ervaring hiermee. Uit een lokaal ontwikkelingsonderzoek bleek een hoge waardering voor dat ‘nieuwe sporten’. Vraag een doorsnee 55-plusser naar de gewenste vorm en inhoud van het dagelijks bewegen, spelen of sporten, dan heeft deze daar geen goed beeld van. ‘Leuk, samen, ontspannen bewegen’ dekt ook de ambitie van deze groep onvoldoende. 
Alleen de echte ervaring met het ‘nieuwe sporten’ (dat totaalplaatje dus) verscherpt dat beeld en motiveert. Beleven is de basis, samen leren en ontwikkelen sluit bij de ambitie van velen in de nieuwe generatie aan. Het ‘leren va totaalplaatjes’ heeft drie dimensies. Motorisch leren is een in samenhang en op een bepaald niveau uitvoeren van technische en tactische sportvaardigheden. Sociaal leren is hier nodig om elkaar beter te leren coachen en met verschillen om te gaan. Het ontwikkelen van een sportvorm op de lange termijn en het verwerven van kennis over de condities daarbij, horen bij cognitief leren. Binnen zo’n activerende sportomgeving ontwikkelt de sporter zich door te investeren in zichzelf, in relaties met anderen, in de sportomgeving en in het inspireren van anderen. Dagelijks een tot twee uur ‘ontwikkelend sporten’ geeft een grote fysieke en mentale impuls aan het eigen functioneren. Of je nu zestig, tachtig of honderd jaar bent. Ook veel dagelijks bewegen (tuinieren, boodschappen doen, schilderen,…) kan fysiek optimaal worden uitgevoerd. Dan vervangt het een sportvorm mits de totale context dan ook een beroep doet op: denken, handelen, voelen en waarderen (in de zin van: belang aan iets toekennen). Een dergelijke vorm- en inhoud van en intensieve betrokkenheid bij het sporten, is voor deze nieuwe generatie ‘nieuw’. De ingrediënten zijn eerder, maar afzonderlijk ervaren. Het gaat nu om de samenhang. Dat op deze manier toepassen kan zowel bij het sporten, maar natuurlijk bij elk gebied dat je interesseert. Sporten of bewegen en leren of ontwikkelen verandert op hoofdlijnen in fasen.

 

1 Sportgerichte prestatiefase tot ongeveer 35 jaar

In deze fase krijgen sporten en met name het competitief-wedstrijdgericht handelen in georganiseerd verband vaak de meeste aandacht. Het vergelijkend presteren, de vraag wie beter is of wint, en het zich competent willen voelen staan het meest centraal. De motieven die ook vaak een rol spelen bij de keuze van activiteiten zijn: bewegen om avontuur of spanning te beleven, …om te showen en …om het bewegen zelf. Het spelen van wedstrijden op eigen niveau wordt aantrekkelijk gevonden. Beleven, leren en leren hoe te leren zijn alle drie van belang en met name dat laatste maakt meer zelfstandig en zelfsturend leren mogelijk. De te leveren inspanning kan maximaal zijn. Alle fysieke voorwaarden daarvoor zijn aanwezig. Typerend voor deze fase is verder de volledige ontwikkeling van het sportend handelen. Iedereen kan een optimaal (persoonlijke gebonden) prestatieniveau in de sport realiseren. Ook in het dagelijks handelen zijn geen belemmeringen. Een actieve en gezonde leefstijl bevordert dit optimaal functioneren en al sportend ook alle sportcompetenties. Daarnaast ontwikkelen zich lichamelijke eigenschappen, zoals coördinatie, uithoudingsvermogen, snelheid, lenigheid en kracht. Onder sportcompetentie verstaan we het uitvoeren van de kern van een bepaalde sport, zoals het spelen van een wedstrijd, het met elkaar regelen van het eigen spel, het ontwerpen van leerroutes om samen beter te gaan spelen en het samen organiseren van wedstrijden en toernooien. Het gaat om het verbreden en verdiepen van het sporten.


2 Sportieve prestatiefase tot ongeveer 55 jaar
In deze fase krijgt sporten en presteren een andere lading. Geleidelijk gaat het belevings- en recreatieve gerichtheid voor velen belangrijker worden. Alle motieven kunnen een rol spelen bij de keuze van activiteiten en met name nu ook: bewegen om fit te blijven …om gezellig samen te bewegen…om bij een bepaalde leeftijdsgroep te horen. Het betekent nu ook elkaar letterlijk speelruimte geven door het op persoonlijke maat gebruiken van spel- en speelregels. Dat maakt presteren op eigen niveau mogelijk. Je kunt die verschuiving in interesse in fasen beantwoorden: tot je 45e is het meedoen aan een competitie c.q. wedstrijden met leeftijdgenoten een mogelijkheid. In dat geval gelden ook de bondsregels.
Vanaf 45 jaar is een competitie met minder spelers op een wat kleiner veld aantrekkelijk. De bondsregels worden aangepast. Lichamelijk contact wordt, voor zover van toepassing, beperkt. In deze fase worden ook de andere motieven om te sporten en te bewegen sterker en verschuift de aandacht voor presteren richting het vergelijken met jezelf en het verbindend presteren; het samen iets realiseren. Ook in deze fase is beleven, leren en leren hoe te leren van belang want presteren wordt nog steeds als belangrijk gezien. De dosering van de inspanning wordt belangrijker. Een optimale inzet, inspannen naar eigen mogelijkheden, is belangrijk. Ook de afwisseling tussen inspannen en ontspannen krijgt meer aandacht. Typerend voor deze fase is de verdere accentuering in de ontwikkeling van het sportend handelen. Door functioneel sportgericht handelen en gerichte training blijven alle sportcompetenties en lichamelijke eigenschappen als coördinatie, uithoudingsvermogen en kracht redelijk op niveau. Het presteren op een hoog prestatieniveau wordt steeds moeilijker. De blessuregevoeligheid bij contactsporten kan toenemen. Het veilig en meer op maat sporten wordt geleidelijk belangrijker. Allround zijn, breed en gevarieerd sporten is het meest aan te bevelen.

Voor mensen die al sporten is het vaak mogelijk om als ‘veteraan’ binnen een sportvereniging door te gaan. Ben je geen specifieke volleyballer, hockeyer of softballer/honkballer, en je hebt een redelijke conditie plus redelijke sportvaardigheid dan kun je ook na bijvoorbeeld je 45e je nog bij deze groep aansluiten. Gemengd sporten zie je alleen bij die sporten die dat al kennen (dubbelspel bij tennis, korfbal e.d.). Toch is dat gemengd sporten meer wenselijk, als je op leeftijd categorieën gaat maken. Het aantal ouder wordende sporters daalt namelijk in een sportvereniging. Vaak blijven er dan te weinig over om teams te maken. Bij individuele of duosporten speelt probleem dat minder. (Bal- of team)sportverenigingen kunnen ook samen een 45+ of 55+ club formeren. Liefst niet in competitieverband, maar onderling sporten.

Voor de sportliefhebber die weinig sportervaring heeft, beginner of gevorderde is, een matige conditie heeft, chronisch ziek is of fysieke beperkingen kent en man of vrouw is, moet ook aan een specifieke sportclub voor hem of haar kunnen deelnemen. Hier geldt zeker: alleen onderling sporten. Omdat sporten ook appelleert aan ‘presteren’ moet het mogelijk zijn optimaal en op maat te sporten. Een sport beleven, leren en ontwikkelen


3 Belevingsgerichte prestatiefase tot ongeveer 75 jaar
In deze fase wordt de nadruk op ontspannen door inspannen nog sterker. Het optimaal presteren daalt omdat de basale fysieke voorwaarden minder worden. Het wordt nu erg belangrijk om rekening te houden met elkaars verschillen in de mate van te leveren inspanning, sportniveau en interesses. Het motief om te showen wordt minder relevant bij de keuze van een activiteit. Er wordt nu alleen gekozen voor het meer onderling spelen in kleine teams (van 4-6 spelers) op een wat kleiner veld met zelf vastgestelde spel- en speelregels. Ook het meer individueel of met een paar mensen samen sporten zal meer in de belangstelling staan. Het beleven en leren hoe te leren krijgt nadruk. Het ontspannen inspannen wordt nu écht belangrijk. Typerend voor deze fase is de verdere accentuering in de ontwikkeling van het sportend handelen. In het dagelijks bestaan wordt het zelfstandig kunnen functioneren een belangrijk doel. Het actief willen zijn bevordert dat. In het werk wordt het doordacht handelen belangrijker. De handelingssnelheid daalt. Andere sportkeuzes zijn dan aan te bevelen. Het tactisch gedrag blijft vaak op niveau. Het presteren gaat onderling steeds sterker verschillen. Steeds belangrijker wordt de belastingdosering en het voorkomen van blessures. Er moet fysiek en mentaal veilig gesport kunnen worden. Met elkaar sporten vereist een gedifferentieerd omgaan met verschillen in niveaus, interesses en mate van inspanning. Het verdiepen in sporten lukt beter dan het verbreden van de sportbehoefte. Sporten als wandelen/nordic walken, rustige duurlopen, fietsen, zwemmen, zeilen, gymnastiek, dansen, yoga en tai chi, curling, bowlen, golf, (tafel)tennis en volleybal krijgen van velen de voorkeur.
Voor mensen die al sporten is het vaak mogelijk om als ‘veteraan’ binnen een sportvereniging door te gaan. Ben je geen specifieke volleyballer, hockeyer of softballer/honkballer, en je hebt een redelijke conditie plus redelijke sportvaardigheid dan kun je ook na bijvoorbeeld je 45e je nog bij deze groep aansluiten. Gemengd sporten zie je alleen bij die sporten die dat al kennen (dubbelspel bij tennis, korfbal e.d.). Toch is dat gemengd sporten meer wenselijk, als je op leeftijd categorieën gaat maken. Het aantal ouder wordende sporters daalt namelijk in een sportvereniging. Vaak blijven er dan te weinig over om teams te maken. Bij individuele of duosporten speelt probleem dat minder. (Bal- of team)sportverenigingen kunnen ook samen een 45+ of 55+ club formeren. Liefst niet in competitieverband, maar onderling sporten.
Voor de sportliefhebber die weinig sportervaring heeft, beginner of gevorderde is, een matige conditie heeft, chronisch ziek is of fysieke beperkingen kent en man of vrouw is, moet ook aan een specifieke sportclub voor hem of haar kunnen deelnemen. Hier geldt zeker: alleen onderling sporten. Omdat sporten ook appelleert aan ‘presteren’ moet het mogelijk zijn optimaal en op maat te sporten. Een sport beleven, leren en ontwikkelen.


4 Belevingsfase vanaf ongeveer 75 jaar

In deze fase blijft beleven het centrale kenmerk en zal het motief bewegen om het bewegen de overhand krijgen. Nu verdwijnt ook het motief: bewegen om avontuur/spanning te beleven. Het veilig en verantwoord bewegen is in deze fase meer relevant. Typerend voor deze fase is de acceptatie van het sportend en bewegend handelen op een lager niveau. Het onderling sparren krijgt voorkeur. Als dat in teamverband gebeurd, zijn de aantallen klein, maar dat aantal moet een spel wel speelbaar houden. Vier tegen vier monokorfbal spelen (op één korf) is zo’n minimale eis. Tegelijk moet alles worden gedaan om het gewone dagelijkse handelen zo actief mogelijk zelfstandig te blijven doen. In deze fase zijn de volgende sporten aan te bevelen: wandelen, fietsen, zwemmen, zeilen, dansen, yoga en tai chi, mikspelen, dynamic/dutch tennis of volleybal. In principe kunnen alle sporten waar ervaring mee is opgedaan nog steeds, maar wel wat rustiger, worden uitgevoerd. Denk aan: skiën, volksdansen, schaatsen, skeeleren, roeien, kanoën en paardrijden. Het fysiek handelen moet goed gedoseerd worden. Het tactisch handelen blijft op niveau. Het optimaal presteren blijft, maar de onderlinge verschillen zullen groter worden. Belangrijk is de belastingdosering en de aandacht voor het voorkomen van blessures. Er moet fysiek en mentaal veilig gesport kunnen worden.
Door alle fasen heen loopt een rode draad…. Blijf doorgaan met de al jaren beoefende sport omdat het bekend handelen is of vervang deze door een sportvorm die beter uitvoerbaar is en/of minder blessuregevoelig is. Sport in elke sportfase op persoonlijke maat. Dat wil zeggen: naar sportniveau, naar conditie en naar de manier waarop je sport. Breed, veelvormig, veelzijdig en diepgaand, kortom: allround sporten is daarbij steeds een vuistregel. Wel is het samen sporten van belang. Het elkaar stimuleren en helpen wordt steeds belangrijker zoals ook het zelfstandiger kunnen regelen van het sporten.

Motieven motiveren   
We kiezen een sport omdat deze ons aanspreekt en tot deelname motiveert. Elke sportvorm doet door haar inhoud een beroep op een of meer van de volgende motieven.
1 Bewegen voor de gezelligheid of samen willen bewegen. Activiteit: recreatief volleybal. Aanpak coach: vriendelijk en uitnodigend. Sfeer in de groep: bewust rekening met elkaar willen hou­den, accepteren van elkaars mogelijkheden en verschillen, het volgen/accepteren van interesses van anderen, nadruk op het samen doen, het samen pres­teren, het winnen relativeren en ver­liezen kunnen accepteren.
2 Avontuurlijk of spannend bewegen of de grenzen van het eigen bewegen zoeken. Activiteit: rugby en zwerftochten door de natuur, hikes, bergwandelingen ,  survival of rafting. Aanpak coach: geleidelijke opbouw van vrijheids­gra­den, zorg voor blessurepreventie. Sfeer in de groep: risico’s durven nemen, elkaar te slim af willen zijn, tot een maximale inzet willen gaan, steeds ook ‘anders’ willen bewegen, bereid zijn om elkaar op te peppen.

3 Bewegen om te presteren of vergelijkend presteren met jezelf of anderen. Activiteit: een spel in een toernooi of competitie spelen. Aanpak: vanuit een wedstrijd- of eindvorm ‘problemen’ af­lei­den, spelen en trainen, lange tijd ermee bezig zijn, belasting per speler opvoeren.Werksfeer: willen winnen, elkaar oppeppen, willen trainen, winst en verlies kunnen accepteren, in het belang van het team willen spelen.

4 Bewegen om te showen, om bekeken te worden of ‘mooi’ te willen bewegen. Activiteit: spelen op balbezit. Aanpak coach: alle aandacht voor de manier waarop er wordt ge­speeld. Sfeer in de groep: elkaar willen helpen, snelle en flitsende spelcombinaties willen uitvoeren, in het spelen gevoel willen uiten.

5 Bewegen om te beleven of genieten van het je ontspannen voelen. Activiteit: elke spelvorm. Aanpak coach: aanmoedigen en stimuleren, keuze van de spelvorm en spelduur worden door de spe­lers bepaald, de coach is vooral meer begeleider. Sfeer in de groep: lekker bezig willen zijn, het zelf presteren waarderen, ontspannen willen spelen. In elke sport spelen een of meerdere functies een rol en elke sport doet een beroep op een of meerdere motieven.

6 Bewegen om je fit te voelen, te worden of om gezond te blijven. Activiteit: langere tijd intensief kunnen bewegen. Aanpak: kleine groepen, achter elkaar door kunnen bewegen, ruimte en materiaal goed gebruiken, individuele feedback. Werksfeer: willen zweten, jezelf willen tegenkomen, je lijf willen voe­len; actief bezig willen zijn.

7 en 8. Bij elke keuze van een sportvorm speelt het motief ‘tot welke groep wil ik behoren’ (affilatiemotief) en kan ik met mijn kwaliteiten voldoende presteren in deze groep(competentiemotief).

 
Motieven veranderen
Motieven veranderen doordat......
- Je instelling verandert: bv. eerst vind je het presteren het meest belangrijk en nu het plezierig met elkaar samenspelen.
- De sportvorm verandert: bv. eerst volleybal je zes tegen zes en nu twee tegen twee of je maakt een zo snel mogelijke duurloop of je probeert een bepaalde afstand uit te lopen.
- De spel- en speelregels veranderen, waardoor een sport anders wordt beleefd.


Bij tennis kun je spelen om de punten en door een harde eerste service maak je er ook veel. In een dubbelspel sla je de bal steeds hard naar de zwakste speler. Je wilt winnen en het hoe is niet zo belangrijk. Je kunt ook spelen om het spelen. Je geeft geplaatste en net haalbare ballen en je slaat zo hard dat je tegenspeler de bal terug kan slaan. Drie keer de bal over het net spelen levert samen een punt op. Het doel van een sportspel is: de tegenstander uitspelen, wordt verschoven naar het spel zoveel mogelijk samen op gang proberen te houden.

Een sport krijgt in een cultuur een dominante functie en dito dominant motief, maar het kan, zo blijkt, altijd anders. Er zijn daarnaast genoeg sporten, waarbij de fysieke inspanning niet van belang is, maar er wel sprake van spelen is. Darten, midgetgolf, dammen, schaken of bridge zijn een paar voorbeelden. Aardig is dan dat je ook ‘levend schaak’ kunt spelen. Buiten en staande verplaats je grote stukken. Een denkactiviteit met, dat blijft dan wel zo, een lage inspanning. Ondanks het veranderen van een sport blijft de kern van een sportvorm zoveel mogelijk intact. Met die kern wordt de bewegingsbedoeling en de belangrijkste spelregels van een sportvorm bedoeld. We bedoelen dat, als we zeggen dat we wel écht willen sporten.

Je kunt een moeilijker of makkelijker sportvorm kiezen (drie honken softbal?) of spelvorm (de bal slaan vanaf een statief). Deze drie sportvormen hebben dezelfde bedoeling, maar hun complexiteit verschilt. Bedoeling en vorm samen bepalen wat je er tactisch van kunt leren. Voor het verbeteren van techniek, zoals het slaan, kies je voor aandachtspunten (‘ik moet horizontaal slaan’) of voor – in dit geval - een basisspelvorm (twee werpers gooien achter elkaar makkelijke ballen, die je in een hoog tempo wegslaat). Bedoeling en spelvorm (inclusief spelregels) zijn veranderbaar.

 

Een voorbeeld. A. Softbal als ‘vierhonken softbal’ met drie slagmensen en zes veldspelers als er vaak niet haard en ver wordt geslagen. Met negen veldspelers als dat wel het geval. Als lopers op de honken worden gehouden, wordt er niet gescoord, maar mag de voorste loper wel aan slag komen. Er wordt gespeeld om drie ‘uit’. Dominant motief: samen en individueel presteren.

B Softbal als ‘driehonken softbal’ met twee slagmensen en vier veldspelers, waarvan een werper/pitcher of achtervanger/catcher. Er wordt gespeeld om twee ‘uit’. Dominant motief: samen en individueel presteren.

C Softbal als ‘tweehonken of cricketsoftbal’ met één slagman en drie veldspelers, waarvan een pitcher en een catcher. De slagman/honkloper loopt heen en weer tussen de honken en raakt deze met de knuppel aan. Elke keer een honk aangeraakt is een punt. Hij stopt als er niet verder kan worden gelopen. Elke slagman slaat twee keer. Dominant motief: individueel presteren.