Indoorbase-/softball voor 50-55-plussers 
Lees- en praktijkniveau 2 voor kartrekker en medesporters.

Indoorhonk of -softbal voor 50-55-plussers kan op een veld worden gespeeld, maar ook in een voldoende grote sporthal. In dat laatste geval natuurlijk met aangepaste materialen. Zie bij MARÉ-DIDACT. De keuze voor honk- of softbal hangt van de mogelijkheden of niveau van de groep af en het beschikbare materiaal. 


Indoorsoftbal leren spelen gebeurt in de volgende stappen.

1 Speel een eindspelvorm (Totaal). Bij het spelen daarvan kan een spelverloopanalyse plaatsvinden op basis van ‘spelthema’ of ‘spelverloopfasen’ zoals:

o in bedreigd gebied komen: slaan en het voorkomen ervan

o door bedreigd gebied en scoren: honklopen en het voorkomen ervan

2 Is er een spelprobleem? Coach de spelers! Ga door met de eindspelvorm (Totaal).

3 Wordt het spelprobleem niet of onvoldoende opgelost: speel een basisspelvorm (Deel). Spelkeuze is afhankelijk van het spelprobleem.

4 Wordt het probleem beter opgelost: speel weer een eindspelvorm (Totaal).

5 Wordt het probleem nog steeds niet opgelost, reduceer het basisspel dan zó dat alle aandacht zich op één of enkele vaardigheden kan richten (Deel). Daarna: in basisspel- of in eindspelvorm het spelprobleem proberen op te lossen (Deel of Totaal).

Sportvormen zijn de rode draad. Dat is het eerste spel in een les. Op basis van een sportvorm worden spelproblemen geconstateerd. Door coachen binnen zo’n sportvorm, spelen van een eenvoudiger sportvorm óf het spelen van een basisspelvorm wordt geprobeerd het probleem op te lossen. De basisleermethode is Totaal-Deel-Totaal. Voorbeelden van totalen zijn: (1) Softbalcricket : twee honken, drie veldspelers en één slagman; (2) Drie honken softbal met vier veldspelers en twee slagmensen.

‘Delen’ zijn afhankelijk van het spelprobleem: bijvoorbeeld het raken van de bal. In pepperen worden door drie spelers achter elkaar ballen aangegooid, die door de slagman (met verkorte greep) terug wordt geslagen. Het hoge tempo van aangooien zorgt voor een ontspannen slaan.


Veilig spelen

Voor softballen is voldoende speelruimte nodig en ruimte tussen de onderlinge spelgroepen. Zet aan de zijkanten en in het midden van elk speelveld pilonnen om aan te geven tot waar voorbij geslagen moet worden. Anders is het een foutslag.

De manier van slaan is steeds een keuze van een speler of van het team: (a) van een statief of (b) de bal zelf opgooien en met twee handen aan de knuppel de bal het veld inslaan of (c) slaan van een bal die de pitcher onderhands aangooit. Werk dan niet met een catcher, maar voor een muur waar de slagman drie passen vanaf staat. De catcher staat enkele passen achter de slagman en fungeert als honkman.
We kunnen zonder en met een handschoen spelen. Voor zonder is aangepast balmateriaal nodig. Met een handschoen vangen is makkelijker.

 

Mogelijke sport- en spelvormen

Cricketsoftbal met twee honken, een slagman en drie of vier veldspelers. Probleem: stelen van honken op een eigen slag. Slagman-honkloper loopt tussen beide honken heen en weer zo lang de bal niet bij een honk is aangekomen kan hij doorlopen. Hij steekt de hand op als er niet meer te lopen valt. Een slagman krijgt twee of drie slagbeurten.

Een alternatief is het spelen met twee eindhonken in plaats van een. De slagman-honkloper gaat naar keuze naar linker of rechter honk en loopt net zo lang heen en weer tot hij/zij wordt uitgetikt. Bij voorkeur uittikken met twee handen aan de bal. Als de bal bij het tikken uit de handen wordt gelopen is de speler niet ‘uit’.

Drie honken- spel met vier veldspelers, twee slagmensen. Probleem: scoren door actief honken stelen en het voorkomen daarvan. Binnenkomen levert een punt op. Niet binnenkomen, maar nog geen twee slagbeurten gehad betekent: je krijgt geen punt, maar mag nog wel gaan slaan. Tactisch principe: ‘probeer veel honken te stelen’.

Vier honken- spel met zes veldspelers en drie slagmensen óf vier honken met negen veldspelers en drie slagmensen als de slagpartij de bal steeds ver weg kan slaan. Kan alleen in sporthal c.q. twee zalen. Probleem: scoren door actief honken stelen en het voorkomen daarvan. Tactisch principe: ‘probeer veel honken te stelen’.


Thema of probleem Individueel spelen. Bij softbal gaat het bij dit thema om spelproblemen die aan een individuele actie zijn gekoppeld, dus aan spelvaardigheden zoals: hoe sla ik, hoe gooi ik, hoe vang ik een bal en hoe verwerk ik een grondbal?

‘Hit the ball’. Probleem: raken van de bal. Bal vanaf een statief slaan of bal zelf opgooien en slaan. Probeer de bal zo ver mogelijk tussen twee pilonnen of kussens door te slaan. Technisch principe: ‘lift de bal bij het slaan’.

‘Pepperen’ . Probleem: te gespannen slaan. Een speler slaat tien achter elkaar onderhands geworpen ballen door twee of drie spelers het veld in. Er wordt snel achter elkaar gegooid. Wie raak de tien ballen het snelst? Technisch principe: ‘sla horizontaal’.

‘Gooi ‘m in de pannenkoek’. Probleem: gericht en strak gooien. Op verschillende afstanden staand wordt een bal naar elkaar gegooid. Afhankelijk van de afstand varieert de manier van gooien: op 5 meter afstand: onderhands, op 10 meter afstand bovenhands met een korte armactie, op 15 meter afstand met een lange armactie en op grotere afstand met een aanloopje en een kruispas: (links-)rechts-links. Het spel is: gooi geplaatst en vang de bal. Hoeveel keer lukt dat achter elkaar? Technisch principe bij bovenhands gooien: ‘gooi ontspannen langs je hoofd’ en ‘maak een lange worp’.

‘Take‘ m and catch ‘m’. Probleem: verwerken van grondballen. Een bal wordt afwisselend hoog of over de grond naar de partner gegooid. Bij een bal over de grond: (a) stilstaan, diepe zit, fielden en direct teruggooien, (b) inlopen, stilstaan, diepe zit of (c) inlopen, doorlopen en de bal met één hand fielden, direct gooien naar partner. Het spel is: gooi geplaatst en vang de bal. Hoeveel keer lukt dat achter elkaar? Tactisch principe: ‘loop naar de bal toe en sta stil als je hem fieldt’.


Thema
Individueel scoren. Dat gebeurt bij softbal door het honklopen. Het gaat om het bereiken van een honk zonder uitgetikt te worden. Dat kan gebeuren ná een eigen slagactie of door het ‘stelen van een honk’.

‘In of uit’. Probleem: stelen van honken. In een spel met twee honken en twee honkspelers probeert een speler een honk te bereiken zonder uitgetikt te worden. De aangooi naar het honk is het startsein voor de loopactie richting het honk, waar de bal vandaan komt. Vier loopacties. Hoeveel punten? Tactisch principe honkspelers: ‘sta naast en voor het honk en tik de loper met twee handen laag uit’.

Inhaalbal’. Vier honken in een vierkant op 18 meter tussenafstand. Daarbinnen staan vier pilonnen, die als brandhonk dienen. Vanaf het thuishonk wordt de bal in het vierkant van pilonnen gegooid. De vier veldspelers moeten de bal oppakken en gooien naar de spelers bij de pilonnen, totdat de loper is ingehaald. Na twee series wisselen van veld- en werppartij. Moeilijker maken: afstand tussen de pilonnen vergroten totdat er alleen met de vier honken kan worden gespeeld

‘Run for life’. Probleem: gericht, strak en snel gooien van honkspelers om een honkloper uit te maken. In een spel met drie honken, drie of vier veldspelers en één slagman-loper slaat of gooit de ‘slagman’ de bal het veld in en probeert alle honken af te lopen zonder uitgetikt te worden. De veldpartij moet de bal eerst naar het eerste honk gooien. De ‘slagman’ krijgt twee of drie slag- c.q. werpbeurten. Tactisch principe: ‘zoek de gaten in de verdedigingsopstelling van de tegenpartij’. Technisch principe: ‘rond de honken’.


Thema
Individueel en/of samenspelend (passeren en) scoren én het voorkomen daarvan.

Bij softbal wordt met ‘passeren’ bedoeld: de bal langs de veldspelers slaan. De bal wordt ver weg of geplaatst (bijvoorbeeld met een stootslag) het veld ingespeeld, waardoor een medespeler een honk kan stelen of kan scoren. Bij gevorderde spelers ook het uitlokken van een aangooi naar een honk, waarop een medespeler bij een volgend honk verder kan komen of kan scoren.

‘Insluiten tussen twee honken’. De loper is onderweg van honk a naar honk b. Een veld speler (bijv. pitcher) loopt met de bal in de hand naar de loper en drijft hem in de richting van honk a. Wanneer de honkloper voldoende dicht bij honk a is. wordt de bal naar de honkverdediger van a gegooid om de loper nog uit te kunnen tikken. De honkloper draait zich om en probeert het andere honk b te bereiken. De honkverdediger van honk a loopt achter de loper aan om deze uit te tikken. De pitcher neemt de vrijgekomen plaats in op honk a. Vlak voordat de honkloper aan de andere kant is bij b wordt de bal naar honkverdediger b gegooid en wordt de honkloper uitgetikt. Indien niet en de honkloper weer omdraait naar a.

‘Dreig en scoor’. Probleem: stelen van honken en gericht/strak gooien naar honken. Drie honken en drie honkspelers, waarvan één met bal op de kop van de driehoek. In het midden tussen de beide andere honken staan drie spelers achter elkaar die om de beurt gaan proberen een honk te stelen. Start bij een pilon. Loop in de richting van een honk en kijk wat de honkspeler met de bal doet. Gooit hij op het honk, dan snel het andere honk proberen te stelen. Honkspelers proberen de loper uit te tikken. Na drie ‘uit’ is het wisselen. Tactisch principe: ‘lok een aangooi uit’ en ‘sta als honkspeler aan dezelfde kant van de looplijn van de honkloper’.

‘Chaos honkenloop’. Probleem: stelen van honken en gericht en strak gooien naar honken. Drie honken, twee honklopers, drie honkspelers en één man die de ballen bij elkaar houdt en z’n medespelers de bal aanspeelt als er een gemist wordt. De lopers mogen links of rechtsom lopen, maar niet afsnijden, elkaar passeren of met z’n tweeën op één honk staan. Scoor zoveel mogelijk honken! Na twee ‘uit’ wisselen. Tactisch principe: ‘dreigen om een aangooi uit te lokken, waarop de andere loper moet kunnen scoren’.

Sofkabal. Een combinatie van softbal en kastie. Probleem: stelen van honken en mogelijke loopacties. Team bestaat uit vier spelers. Er liggen twee honken op gelijke hoogte in het veld. Voor de slagman is er een vluchthonk. Afhankelijk van de slagsterkte van de slagman staat minimaal één, maar eventueel meer spelers op enige afstand naast de slagman tussen twee pilonnen klaar om te gaan lopen. Op een geslagen bal wordt geprobeerd via de eindhonken tussen de twee pilonnen in het loopvak terug te keren. Lopers mogen uitgetikt worden of er wordt tussen beide pilonnen door een veldspeler ‘uitgebrand’. Na vijf ‘uit’ wisselen. Omdat er veel gelopen kan worden is het spel bij matige weercondities zeer bruikbaar. Tactisch principe: ‘schat de slagkracht van de slagman en de plaats van de bal in of je kunt lopen of niet’.


Lessenreeks indoorbase-/softbal

Het leren spelen van soft- of honkbal gebeurt probleemgericht/thematisch en zo mogelijk ‘al spelend’ in een vijftal stappen. Zie het begin. Vanwege die probleemgerichtheid wordt een volgende les gemaakt op basis van de ervaringen van de vorige. Je kunt enkele basisspelvormen in de ene les afwisselen met een sportvorm in de volgende.


Les 1.
Voor de les ingooien met tweetallen en als ze er allemaal zijn wordt dat gevarieerd in afstand en dus de manier van gooien en strakke-hoge-grondballen.

We spelen een eindspelvorm: drie honken softbal, met twee slagmensen en vier veldspelers. De groepen leggen zelf de velden ‘uit’ aan de hand van een kaart als leermiddel. De pitcher is ‘meespelende scheidsrechter’. De opdracht aan de groepen is elkaar te helpen bij ‘hoe hard te slaan’ én ‘hoe je honken moet stelen’ én het later ‘voorkomen daarvan’.

De slagpartij moet goed proberen honken te stelen. Na de tweede slagbeurt moet de eerste slagman binnen zijn. Is dat niet gelukt dan mag hij wel weer gaan slaan, maar heeft hij geen punt gescoord. Elke slagpartij krijgt twee of drie slagbeurten.

Als tijdens een spel blijkt dat de afstand van thuisplaat naar honken het gooien op de honken bemoeilijkt wordt de afstand wat korter gemaakt. Als slagmensen de bal moeilijk kunnen raken, wordt wel ‘slag en wijd’ aangegeven, maar mogen ze doorgaan met slaan tot de bal het veld wordt ingeslagen. Die mogelijkheden worden aan het begin van de les aangegeven en tijdens het spelen nog eens herhaald.

In de korte nabespreking aan het einde van de les wordt aan de spelers gevraagd wat er goed is gegaan (wat was TOP?) en wat minder ging (wat is een TIP waard?). Conclusie: meerdere spelers hadden wat moeite met het goed raken van de bal en een deel had moeite met het honklopen en het uitmaken op de honken. Een aanleiding om daar in de volgende les aandacht aan te besteden.


Les 2.
De spelers die de vorige keer moeite hadden met slaan (groep 1) of zij die beter willen leren te slaan maken groepen van vier (of vijf) spelers en gaan tweehonken softbal / softbalcricket spelen met één slagman en drie (of vier) veldspelers waaronder catcher en pitcher. Dit is een basisspelvorm. De catcher functioneert opnieuw als een ‘meespelende scheidsrechter’. De pitcher geeft een slagman na een slagbeurt commentaar op de manier van slaan en kent dus ook de technische principes van slaan: ‘kijk naar de bal en sla horizontaal op schouderhoogte’ (als intentie).

De slagman krijgt twee slagbeurten en probeert daarin zoveel mogelijk punten te scoren. Die scoort hij als een honk wordt aangeraakt. Wordt hij uitgetikt dan zijn alle punten in de slagbeurt weg. Als hij niet meer kan lopen, geeft hij dat aan door zijn hand op te steken.

‘Slag of wijd’ wordt aangegeven maar hij gaat door tot een bal werkelijk het veld wordt ingeslagen. De knuppel wordt naar keuze van de leraar meegenomen en daarmee wordt het honk aangetikt of de knuppel wordt naar na een slag ‘neergelegd’.

Vijf groepen van vier zijn hiermee bezig. Pitcher neemt meestal een honk over.

De spelers die de vorige keer moeite hadden met het ‘stelen van honken en het voorkomen daarvan’ (groep 2) spelen driehonken softbal en slaan daarbij vanaf een statief. Het spel is dus een basisspelvorm. Omdat ik een groep van acht spelers heb, spelen we met drie slagmensen en vijf veldspelers. De pitcher fungeert als coach van de honklopers en honkspelers. Er is aandacht voor: (a) spelregels: ‘wanneer kan ik lopen? hoe moet ik uittikken? (b) technische principes: ‘ronden van de honken’; (c) tactische principes: uitdagen van de veldpartij bij meerdere honken bezet en voorkomen dat er honken gestolen worden’.

Verloop en vorderingen worden kort nabesproken. In de volgende les wordt weer een eindspelvorm gespeeld.


Les 3.
Na gevarieerd ingooien worden drie groepen gemaakt. De eindspelvorm is spelen met vier honken, drie slagmensen en in principe zes veldspelers. Er zijn dus drie teams per groep. De groepen zijn niveau heterogeen samengesteld, waarbij drie aanvoerders vooraf een gelijkwaardige verdeling binnen de groepen hebben nagestreefd. Door het aantal slagmensen zal ook hier honken actief gestolen moeten worden. Aan het begin worden de belangrijkste aandachtspunten hierbij nog eens aangegeven. Zo ook het gedrag van de veldpartij hierbij en inclusief het overnemen van honken (wie en wanneer?). De pitcher fungeert als meespelend scheidsrechter. De pitcher is ook de coach van de slagpartij. De slagpartij krijgt twee slagbeurten. Er wordt gespeeld om drie slag en vier wijd.

Als het aangooien van honken voor de veldpartij een probleem is, wordt het tweede honk meer naar binnen gelegd, zodat er een afgeplatte ruit ontstaat. Dat regelen de spelers zelf.

Datzelfde gebeurd als de pitcher moeite met de worpafstand heeft om een strakke bal te gooien. Verloop en vorderingen worden kort nabesproken. Het honklopen en het verdedigen van honken is nog steeds een probleem. Komt in de volgende les aan de orde.


Les 4.
De spelers gooien in tweetallen gevarieerd in. Daarna maken we groepen van zes spelers en elke groep in een even sterke samenstelling. De teams spelen ieder achtereenvolgens de volgende basisspelvormen.

Basisspel 1.Drie honken in een driehoek. Er zijn drie honkspelers en twee honklopers. Hoe moet er worden uitgetikt? Honklopers proberen zoveel mogelijk honken te stellen en mogen daarbij links- en rechtsom lopen. Ze mogen elkaar niet passeren, op elk honk mag maar één honkspeler zijn en afsnijden mag niet.

Als ‘drie uit’ zijn getikt is het wisselen. Welk team scoort de meeste punten per loopbeurt.

De zesde man haalt de gemiste ballen op en zorgt dat een volgende bal snel bij een honkspeler komt om weer door te gaan. Honklopers mogen bij gemiste ballen door blijven lopen. Per groep liggen vier ballen in een mand klaar.

Basisspel 2.Drie honken en een statief staan in een ruit. Er zijn twee slagmensen en vier veldspelers. Een slagman staat al op het ‘eerste’ honk. Na een slagbeurt gaan beide honklopers zoveel honken stelen. Ook hier mag links en rechtsom worden gelopen en gelden verder dezelfde regels als bij basisspel 1. De honklopers helpen elkaar door te trekken. Bij één uit begint de volgende slagbeurt. Er zijn vier slagbeurten per team van twee honklopers.


Les 5.
SOFKA-bal. Een intensieve manier van softballen door het vele loopwerk. Het spel gaat als volgt. Er zijn twee ploegen van vier tot zes spelers. Er is een slag- en een veldpartij. Na zes ‘uit’ wordt gewisseld. De bal wordt uit een worp van een pitcher het veld ingeslagen. De bal moet tussen en voorbij twee pilonnen het veld in worden geslagen. Dan pas mag deze op de grond komen. De slagman of -vrouw mag na het slaan naar een vluchthonk of rechtstreeks naar één van twee eindhonken van het veld rennen en moet daar zijn voordat de bal in het startvak door een veldspeler op de grond wordt gevangen. Elke onderweg zijnde speler is ‘uit’. Afhankelijk van de gedachte slagkracht van de ‘inbrenger’ staan minimaal twee of meer spelers in het startvak. Dat vak bevindt zich ongeveer vijf meter naast de ‘slagplaats’. Ook de lopers mogen naar een vluchthonk of direct naar één van beide eindhonken rennen. Er mogen meerdere lopers op een honk staan die een ketting kunnen vormen. Op een geslagen bal wordt geprobeerd het startvak, dat nu finishvak heet, te bereiken. Zijn ze ‘binnen’ voordat een speler van de veldpartij de bal in dat vak vangt dan hebben ze ieder een punt gescoord. Een speler die onderweg door een speler van de veldpartij met de bal in de hand wordt uitgetikt levert twee ‘uitjes’ op.


Les 6.
Dezelfde les als in les 3: vierhonken softbal met drie slagmensen en negen veldspelers. De drie groepen worden opnieuw naar niveau heterogeen samengesteld. Drie aanvoerders regelen dat onderling in samenspraak. Per groep drie teams. Er wordt in de resterende lessen in deze vaste teams gespeeld. Spelers coachen elkaar met nadruk op ‘slaan’, ‘honklopen’ en ‘honkenspel van de verdediging’. Honkafstanden worden aangepast aan het niveau van aangooien. Elke speler van een team beoordeelt zichzelf en één medespeler. Op basis hiervan wordt vastgesteld waar in de komende lessen vooral op gelet moet worden. Ook tijdens het toernooi beoordelen ze zichzelf en elkaar. Vraag: is er vooruitgang? Het resultaat wordt aan de leraar gemeld.

In les 7 t/m 9 wordt op dezelfde manier gespeeld. Het elkaar coachen in de teams krijgt veel aandacht.


Enkele tactische base-/softbalprincipes of vuistregels

Om goed te leren spelen kijk eerst naar spelers die het kunnen. Doe het dan na en vraag je af: wat is de bedoeling en welke principes moeten beslist worden uitgevoerd wil de bedoeling worden gehaald.

A1. Individuele acties bij balbezit

Sla de bal hard het veld in! Steel altijd een honk of scoor! Gooi strak en vang met een doorgaande beweging om weer te gooien! Tik een honkloper met de bal in twee handen ‘laag’ uit!

A2. Individuele actie bij geen balbezit

Loop naar de rollende bal toe, sta stil, fieldt en gooi naar een honk! Kom iets achter en onder een hoge bal. Vang deze boven je hoofd! Verdedig eerst het ‘veld’! Sta naast de loopbaan en voor je honk aan de kant waar de bal vandaan komt!

B1. Gezamenlijke acties bij balbezit

Een honkloper op het eerste honk gaat bij de eerste bal van de werper op de volgende slagman direct het volgende honk stelen. De slagman laat de bal altijd lopen! Sluit een honkloper tussen twee honken in: (a) terugdrijven krijgt prioriteit! Of (b) uittikken krijgt prioriteit. Loop achter de honkloper aan! Zorg voor een relay of tussenstation bij aangooien over grote afstand!

B2. Gezamenlijke acties bij geen balbezit

Geef een medespeler rugdekking in het veld als deze de bal verwerkt! Overname van honken als een honkspeler een speler probeert uit te tikken of een geslagen bal probeert tegen te houden!


Voorbeeld van tactische principes bij het driehonken spel

Aanval. Probeer als honkloper op het eerste honk direct een volgend honk te stelen! Ga altijd van het 2e honk af en wacht op een geslagen bal. Als je al haast halverwege bent, scoor je snel en makkelijk! Ga je snel op een honk af? Rond hem dan!

Verdediging. Zorg voor optimale ruimteverdediging en sta dieper als de slagman goed kan slaan! Sta als honkspeler naast de loopbaan aan de kant waarvandaan een bal wordt aangegooid en één pas van je honk af in de richting waar de bal vandaan komt! Tik laag met de bal in beide handen uit! Catcher roept waar de bal het beste heen kan worden gegooid! Catcher gooit masker na een geslagen bal opzij weg, tikt ook eventueel de knuppel opzij en gaat voor de thuisplaat om aanwijzingen te geven!

 

Spelbeoordeling
Deze kunnen op vier niveaus worden gemaakt. De aanduiding ‘t’ slaat op het themanummer. Op elk spelniveau wordt één aspect per themagebied opgenomen. Niet alle aspecten zullen op één niveau zichtbaar zijn. Er zijn ook aspecten zichtbaar op een lager of hoger niveau. Als 80% van de aandachtspunten op een bepaald niveau wordt getoond is dat jouw spelniveau. Spelniveau 1= beginner, 2=gevorderd beginner, 3= beginnend gevorderde en 4=gevorderde. Voorbeeld van een niveaubeoordeling voor een slag- en loopspel (softbal).


Spelniveau 1

(t1) Ik raak de bal bij het slaan, ik gooi en vang een bal geplaatst over een korte afstand en ik hou een grondbal tegen. (t2) Honklopen zonder

uitgetikt te worden. (t3) Stelen van honken of lopen op een geslagen bal zonder uitgetikt te worden. (t4) De bal langs de veldspelers slaan. De bal wordt het veld ingespeeld, waardoor een medespeler honken kan stelen en/of scoren. (t5) Er wordt tactisch gespeeld om te kunnen scoren of te voorkomen dat honklopers verder komen (veldposities).

Spelniveau 2

(t1) Ik raak de bal hard bij het slaan, ik gooi en een bal over korte en honkafstand en geef een aangooi naar een honk na het verwerken van een grondbal of hoge bal. (t2) Honklopen zonder uitgetikt te worden ná een eigen slagactie of door het ‘stelen van een honk’. (t3) Stelen van een honk nadat de pitcher de bal ‘los’ heeft en naar de slagman gooit of op een ‘slag’ van een medespeler, waarbij een honkloper een volgend honk kan bereiken of kan binnenkomen.(t4) De bal geplaatst langs veldspelers slaan. Door juiste veldpositie bal tegenhouden. (t5) Er wordt tactisch gespeeld om te kunnen scoren of te voorkomen dat honklopers verder komen (veldposities). Er wordt soms ook rugdekking gegeven.

Spelniveau 3
(t1) Ik raak de bal hard bij het slaan, ik gooi een bal over een steeds grotere afstand en geef een aangooi naar een honk na het verwerken van een grondbal of hoge bal. (t2) Honklopen zonder uitgetikt te worden door het ‘stelen van honken’. (t3) Stelen van een honk nadat de pitcher de bal ‘los’ heeft of een ‘slag’ van een medespeler, waarbij een honkloper een volgend honk kan bereiken of kan binnenkomen.(t4) De bal geplaatst langs veldspelers slaan. Door juiste veldpositie bal tegenhouden en aangooi op honk dat gestolen dreigt te worden. (t5) Er wordt tactisch gespeeld om scoren te voorkomen of honklopers verder te laten komen. Er wordt ook rugdekking gegeven en honken overgenomen.

Spelniveau 4

(t1) Ik raak de bal hard bij het slaan en/of speel de bal geplaatst, ik gooi strakke ballen naar medespelers, fieldt in loop. (t2) Honklopen zonder uitgetikt te worden door het ‘stelen van honken’ zo nodig met een sliding. (t3) Stelen van een honk nadat de pitcher de bal ‘los’ heeft of een ‘slag’ van een medespeler, waarbij een honkloper een volgend honk kan bereiken of kan binnenkomen. Slaan met stootslagen. Dreigen op de honken. (t4) De bal geplaatst langs veldspelers slaan. Door juiste veldpositie bal tegenhouden en aangooi op honk dat gestolen dreigt te worden. (t5) Er wordt tactisch gespeeld om scoren te voorkomen of honklopers verder te laten komen. Er wordt rugdekking gegeven en honken overgenomen.


Mijn
‘leren hoe te leren’- niveau aan het begin en aan het einde van de lessenreeks was op het niveau van: (1) beginner,(2) gevorderde beginner, (3) beginnend gevorderde en (4) gevorderde.


Leerniveau 1

1.Je kunt enkele belangrijke spelregels op je eigen spel en dat van anderen toepassen. Je speelt sportief. 2.Je kent één manier om een team op gelijke sterkte te kiezen. 3.Je kunt je eigen spel systematisch analyseren en beschrijven. Je kunt de speelwijze van het team systematisch analyseren en beschrijven. 4.Je herkent spelproblemen en kent enkele technische en tactische principes. Je kent de taken van een positie binnen een team en voert die uit. Je kunt spelproblemen van jezelf verwoorden.5. Je kunt een speltoernooi binnen een klas samen met anderen organiseren. 6. Je kent de criteria op basis waarvan eind- en basisspelvormen worden gekozen. 7. Je kunt voor spelproblemen een manier bedenken om dat op te lossen. 8. Je kunt een partner aanwijzingen geven.9. Je kunt een inleiding voor les, training of wedstrijd maken en je kunt daarbij enkele didactisch-methodische principes toepassen.

Leerniveau 2

1. Je kunt meerdere belangrijke spelregels op je eigen spel en dat van anderen toepassen. Je kunt spelregels ordenen. Je kunt de rol van scheidsrechter uitvoeren. Je speelt sportief en houdt ook anderen daaraan. 2. Je kent meerdere manieren om een team op gelijke sterkte te kiezen. Je zorgt voor veilig spelen. 3. Je kunt je eigen spel binnen een speelwijze van een team systematisch analyseren en beschrijven. Je herkent spelproblemen en kent meerdere technische en tactische principes voor het oplossen van die problemen. Je kunt zelf aandachtspunten voor verbetering kiezen en anderen aanwijzingen geven. 4. Je kent de taken van een positie binnen de speelwijze van een team en voert die uit. Je kunt spelproblemen van jezelf en medespelers verwoorden. 5. Je kunt een speltoernooi binnen een klas samen met anderen organiseren en als wedstrijdleider functioneren. 6. Je past criteria toe bij de keuze van eind- en basisspelvormen en kent enkele opbouw- mogelijkheden. 7. Je kunt voor spelproblemen meerdere manieren bedenken om dat op te lossen. 8. Je kunt een partner aanwijzingen geven en stimuleren. 9. Je kunt een les(deel) of training(sdeel) voor jezelf en een team ontwerpen. Je kunt meerdere didactisch-methodische principes toepassen. Je kunt spelleerdoelen of trainingsdoelen formuleren.

Leerniveau 3

1. Je kunt de belangrijkste spelregels vanuit een sportspel vertalen naar het eigen spelniveau, ordenen, toepassen, als scheidsrechter optreden en daarbij het werkpatroon ‘wie, wat, hoe’ door het te zeggen, toepassen. Je kunt het spel lopend houden. Je speelt sportief en houdt anderen daaraan. 2. Je kunt aanvoerder of coach van een team zijn en enkele taken uitvoeren. 3. Je kunt je eigen spel binnen een speelwijze van een team systematisch analyseren en beschrijven. Je kunt het teamspel systematisch analyseren en beschrijven. Je kunt zelf aandachtspunten voor verbetering kiezen en anderen aanwijzingen geven. 4. Je kent de taken van een positie binnen de speelwijze van een team en voert die uit. Je kunt spelproblemen van jezelf en medespelers verwoorden en daarvoor aanwijzingen ter verbetering geven. 5. Je kunt een speltoernooi tussen klassen samen met anderen organiseren en als wedstrijdleider functioneren. 5. Spel van het team systematisch in het kader van de speelwijze kunnen analyseren en beschrijven. Aandachtspunten voor verbetering kunnen aangeven. 6. Elkaar in een wedstrijd coachen op ‘taakuitvoering’ en ‘man’ of ‘bal’ aangeven. 7. Taken van posities binnen de speelwijze op hoofdlijnen kennen en redelijk kunnen toepassen. 8. Technische en tactische principes kennen en kunnen beschrijven. 9. Enkele didactisch-methodische principes kennen voor het veranderen of ontwerpen van spelvormen. Een spelvorm door spel- en speelregelverandering moeilijker of makkelijker maken.

Leerniveau 4
1. Je kunt de belangrijkste spelregels vanuit een sportspel vertalen naar het eigen spelniveau, ordenen, toepassen, als scheidsrechter optreden en daarbij het werkpatroon ‘wie, wat, hoe’ met signalen, toepassen. Je kunt het spel lopend houden en de spelregels veranderen om het spel moeilijker of makkelijker te maken. Je speelt sportief en houdt anderen daaraan. 2. Je kunt aanvoerder of coach van een team zijn en alle taken uitvoeren. 3. Je kunt je eigen spel binnen een speelwijze van en team systematisch analyseren en beschrijven. Je kunt het eigen teamspel en dat van de tegenpartij systematisch analyseren en beschrijven. Je kunt zelf aandachtspunten voor verbetering kiezen en anderen aanwijzingen geven. 4. Je kent de taken van een positie binnen de speelwijze van een team en voert die uit. Je kunt spelproblemen van jezelf en medespelers verwoorden en daarvoor aanwijzingen ter verbetering geven. 5. Je kunt een speltoernooi tussen klassen samen met anderen organiseren en als wedstrijdleider functioneren. 5. Spel van het team systematisch in het kader van de speelwijze kunnen analyseren en beschrijven. Aandachtspunten voor verbetering kunnen aangeven en de keuze van een prioriteit kunnen verantwoorden. 6. Elkaar in een wedstrijd kunnen coachen op ‘taakuitvoering’ en ‘speelwijze’. 7. Taken van alle ‘posities’ in een team en binnen de speelwijze kennen, kunnen beschrijven en op meerdere posities kunnen toepassen. 8. Technische en tactische principes kennen en daar bij de coaching van anderen gebruik van maken. 9. Didactisch-methodische principes toepassen bij de opzet van een training(svorm) en keuze van spelvormen die op de speelwijze aansluiten.

 




© Copyright 2009, alle rechten voorbehouden - OldAction - E. Timmers