Bal- en trefvlaksporten (zoals volleybal en tennis) voor 50-55-plussers
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Bal- en trefvlaksporten: volleybal, badminton, tennis, tafeltennis, voor 50-55-plussers 
Lees- en praktijkniveau 2 voor kartrekker en medesporters.

Bal- en trefvlaksporten omvatten balsporten in twee partijen die punten scoren op een trefvlak bij de tegenpartij. De essentie hierbij is: hoe scoor je? In een doel? Dan zijn het doelsporten. Door slaan en rond of heen en weer lopen: slag- en loopsporten. Het zijn per categorie sporten met transferwaarde. Dat wil zeggen dat een vaardigheid, als: ‘ik speel de bal eerst kort over het net en vervolgens diep’ is eenmaal geleerd bij volleybal ook bij de andere trefbalsporten toe te passen. Vele tactische vaardigheden hebben onderling verwantschap. Alleen qua technieken zijn er verschillen.


Typering sportspel

Volleybal. Het doel is het met de bal raken van het veld van de tegenpartij. De bal wordt met een opslag van achter uit het speelveld door de serveerder in het spel gebracht. Om de bal weer terug te spelen, mag elk team de bal maximaal driemaal spelen. Normaal gesproken speelt de speler die de bal uit een serve ontvangt de bal onderhands naar zijn spelverdeler, die een bovenhandse set-up geeft naar één van zijn medeaanvallers. De aanvaller smasht of speelt de bal in principe bovenhands over het net. De bal vangen of vasthouden mag niet (tenzij…zie later). Bovendien is het niet toegestaan de bal twee keer achter elkaar door dezelfde speler te spelen. Uitgezonderd bij het blokkeren. De wedstrijden worden gespeeld volgens het Rally Point Systeem. Het team dat de rally wint krijgt altijd een punt. Een set wordt gewonnen door het team dat als eerste 25 punten behaalt, met een verschil van ten minste twee punten. Het aantal sets dat gewonnen moet worden om een wedstrijd te winnen is afhankelijk van het niveau waarop men speelt.

Beachvolleybal. Het spel wordt op zand gespeeld, maar je kunt het spel ook in de zaal als twee tegen twee spelen en als drie tegen drie of vier tegen vier. Het veld is bij twee tegen twee acht bij zestien meter. De nethoogte is hetzelfde als bij het zaalvolleybal. Een wedstrijd bestaat uit twee sets tot 21 punten elk en eventueel een derde set tot 15 punten. Om de zeven punten wordt er buiten van speelhelft gewisseld om wind en zonnadeel voor elk team ongeveer gelijk te houden. Ook hier wordt volgens het Rally Point Systeem gespeeld.

Zitvolleybal is een prima alternatief voor iedereen die niet (meer) staand kan volleyballen. Het zitvolleybal hanteert de basiselementen uit het volleybal. Naast aanval en blok is vooral de lage verdediging belangrijk. Op het moment van een spelactie moet de speler met het zitvlak of een deel van de romp contact hebben met de vloer. Een serviceblok door de netspelers is toegestaan.


Badminton.
Het spel wordt gespeeld met racket en shuttle, op een speelveld met een net als scheiding tussen de twee speelhelften. Spelsoorten zijn het heren- en damesenkelspel, heren- en damesdubbelspel en het gemengd dubbel. Doel van het spel is de shuttle op zo’n manier over het net te spelen dat deze de grond binnen de lijnen raakt. De shuttle wordt net zo lang over het net heen en weer geslagen totdat een van de spelers de shuttle niet meer over het net weet te krijgen, hem tegen het plafond slaat of buiten het speelveld. Indien de serverende partij een fout maakt, gaat de service over naar de tegenpartij, waarna deze de kans krijgt om een punt te scoren. Alleen de speler die serveert, kan een punt scoren. In het enkelspel gelden de binnenste lijnen, in het dubbelspel de buitenste lijnen als grenslijnen. Een badmintonwedstrijd bestaat uit twee gewonnen games van elk vijftien punten (in het damesenkelspel is dat elf punten). Basisslagen zijn onder andere de korte service (de shuttle gaat laag over het net), clear (met bovenhandse slag hoog en diep in het achterveld), dropshot (zacht en zo kort mogelijk over het net) en de smash. Door het badmintonnet hoger te hangen, wordt het spel vertraagd en verdwijnt de smash. Drie tegen drie spelen vermindert de vele snelle loopacties.


Tennis.
Het spel wordt gespeeld op een veld van circa 11 bij 24, bestaat uit twee helften die van elkaar gescheiden door een net. De speler moet de bal met behulp van zijn racket binnen de lijnen op de helft van zijn tegenstander slaan. Het doel is de bal zo te slaan dat de tegenstander niet in staat is deze terug te slaan. Als dat lukt heb je een punt verdient. Die puntentelling loopt van 0 naar 15 naar 30 naar 40 en tenslotte game. Tennisslagen zijn de forehand, backhand, topspin, smash en volley. Tennis kan in een enkelspel als een tegen een of in een dubbelspel als twee tegen twee worden gespeeld. Er dubbel bestaat uit heren, dames of is gemengd. Je krijgt een anders sportvorm als het samen in het spel van de bal doel wordt.
Softtennis. De bal is zachter dan de gebruikelijke tennisbal. Ook de rackets zijn op dit feit aangepast: ze zijn lichter en hebben een lagere bespanning. Een gevolg hiervan is dat de bal minder hard terug stuitert van de grond en dat de bal in het algemeen makkelijker te controleren is dan bij tennis. Voor de rest is het spel hetzelfde als bij tennis. Soft tennisspelers hebben enkele specifieke technieken, waarbij de voordelen van een lichtere bal en racket goed worden benut, zoals de underhand cut en de reverse.
Bij
dynamic tennis (vroeger Dutchtennis) is het veld kleiner (de grootte van een badmintonveld), het net lager, De rackets zijn aangepast: licht, met een korte handgreep en een relatief groot blad, de bal is een foambal die minder hard kan worden geslagen en de puntentelling is aan tafeltennis ontleend en gaat tot 21 punten. Zie verder www.dynamictennis.nl .


Tafeltennis.
Een spel dat je één tegen één of twee tegen twee kunt spelen. Spelers serveren twee keer achter elkaar. Daarna gaat de service over naar de tegenpartij. In een set wordt tot 11 punten gespeeld met minimaal twee punten verschil. Je kunt de sportvorm veranderen door de nadruk te leggen op het samen in het spel houden van de bal. De aandacht verschuift dan naar het op zo’n manier spelen dat de tegenspeler de bal nog net kan terugspelen. Vijf over het net geslagen ballen, leveren hierbij een punt op.

Sportthema’s en sportproblemen
Beter leren sporten of spelen betekent meer of beter oplossen van spel- of sportproblemen. Problemen hangen samen met sportfuncties. Binnen elk spel voeren spelers bepaalde spelfuncties uit, zoals aanvallen en verdedigen, technisch of tactisch handelen. Een spelprobleem heeft te maken met typerende actiepatronen (aanvals- en verdedigingsacties, tactieken en technieken). Problemen kunnen in een eindspel (1-1, 2-2 of bij volleybal 4-4) aan bod komen en daarin worden opgelost. Het is ook mogelijk ze in basisspelen aan bod te laten komen. Dat zijn spelvormen waarin specifieke probleemoplossingen nadruk krijgen. Zo is een positiespel als twee tegen een geschikt om de verdediging van het tweetal onder druk te zetten. De bal wordt hierbij geplaatst naar de ‘1’ teruggespeeld. Het leren oplossen van een probleem wordt thema van een activiteit. De volgende thema’s zijn te onderscheiden.


Spelthema 1. Spelvormen waarin de balbehande­ling (en eventueel samenspelen) centraal staat.

Samen een bal in het spel houden. Technieken daarbij variëren. Bij volleybal: bal na samenspel over net spelen.

Spelthema 2. Alleen en samenspelend scoren en het voorkomen daarvan. Afwisselend kort-lang, breed-diep spelen, waarbij de bal geplaatst wordt gespeeld en de tegenstander de bal net kan retourneren naar het ook net-niet kunnen terugspelen door een tegenstander.

Spelthema 3. Het als team uitspelen van een tegen­partij en tot scoren komen en het voorkomen daarvan. Twee tegen twee en vier tegen vier bij volleybal zijn de eindspelvormen. Bij badminton e.d. staat de serverende partij achterin rechts en de medespeler voorin links. Bij volleybal wordt in een platte ruit gespeeld. Opgevangen serveballen worden naar de middenvoor gespeeld voor een set up. Nadruk ligt op gevarieerd samenspelen (een, twee, drie keer), maar vooral geplaatst spelen. Smashen en blokkeren is niet aan te bevelen, vanwege het vele springen. Beweeglijk spelen – goed onder de bal komen – daarentegen weer wel.


Elke spelvorm kan door regels te veranderen moeilijker en makkelijker worden gemaakt en dus worden afgestemd op het sportniveau van de spelers. Het leren in de ene situatie (spreiden van de aanval bij tennis) heeft invloed op het leren in een andere situatie (spreiden van de aanval bij badminton). Om transfer te doen ontstaan zullen spelvormen op de volgende punten vergelijkbaar zijn: vergelijkbare spelvormen die door de spelers ook als overeenkomstig worden beleefd en vergelijkbare principes en bewegingsstructuur.


Criteria voor de keuze van sport- en spelvormen

Bij voorkeur wordt een sportspel ‘al spelend’ beleefd en geleerd. Eindspelvormen (zoals twee tegen twee) en basisspelvormen (samen de bal/shuttle in het spel houden) vormen de ingrediënten.

Keuzecriteria voor sport- of eindspelvormen zijn: (1) overeenkomstige spelbedoeling als het sport- en wedstrijdeindspel; (2) afstemming van spelregels op het spelniveau van een groep; (3) in stappen te ontwikkelen van bijvoorbeeld een tegen een, twee tegen twee, vier tegen vier.

Voor (basis)spelvormen gelden de volgende keuzecriteria: (a) spelechtheid, duidelijke verwantschap met een eindspelvorm; (b) accent ligt op het oplossen van een bepaald spelprobleem door het veranderen van spel- of speelregels; (c) een spel moet door de spelers ook als spel beleefd kunnen worden.


Leerlijnen in sport- en spelvormen
Een speltraining begint met het samen in het spel houden van de bal en het elkaar de bal makkelijk toespelen. Later volgt meer variatie in het aanspelen van de bal en is de bal door de tegenspeler nog net haalbaar. In een wedstrijdje speel je de bal af en toe ook net niet haalbaar naar je tegenspeler. ‘Goed’ spelen kenmerkt zich door lange rally’s en variatie in aanvallen en verdedigen. Het steeds complexer of moeilijker maken van een sportspel bevordert het beter leren spelen. Dat complexer maken kan cursorisch, concentrisch en/of thematisch gebeuren.
Bij cursorisch leren wordt vaardigheid na vaardigheid aangeleerd. Het is een deel-deel-methode. Bij concentrisch leren is sprake van een al spelend ‘herhalen en verdiepen’. Eerst gaat het om het in het spel houden van de bal en het geleidelijk variëren in technisch of tactisch opzicht en vervolgens om het uitspelen van een tegenpartij. Het is een totaal-totaal-methode.
Bij thematisch leren worden spelproblemen afwisselend onderwerp van onderwijs. Bij een eindspelvorm volleybal vier tegen vier blijkt de individuele balbehandeling bij meerdere spelers een probleem. De spelers constateren dat en spelen vervolgens (a) door in dezelfde eindvorm die ze aan het spelen waren maart met veel aandacht voor bv. het bovenhands spelen; ze coachen elkaar er ook op of (b) gaan een basisspelvorm spelen, waarin de oplossing van een specifiek spelprobleem accent krijgt: de totaal-deel-totaal-methode. Bv. in dit geval in een vierkant staand de bal hooghouden in een vaste volgorde of wisselende richtingen. Meestal wordt thematisch leren met concentrisch en cursorisch leren gecombineerd.


Schema's voor het uitvoeren van rollen

Rol van helper/coach. 1 Het eigen spel kunnen analyseren en verbeteren; herkennen van

mogelijkheden om een medespeler in het spel te helpen. 2 Het kunnen samenstellen van teams en kunnen kiezen van een opstelling en speelwijze in aanval en verdediging. 3 Het kunnen observeren, analyseren en evalueren van het spel van een speler en het team. 4 Oorzaken van spelproblemen systematisch kunnen opsporen; tactische en technische oplossingen van spelproblemen kennen door aanwijzingen te geven of andere eind- of basisspelvormen te kiezen. 5 Tactisch spelgedrag van zichzelf en anderen systematisch kunnen verbeteren. 6. Ontwerpen van een spel(verbeterings)plan.


Rol van spelleider of kartrekker
. Bij een bewegingsactiviteit let je na elkaar op het volgende. Wordt de bedoeling van een actie bereikt? Kan met deze dribbel snel een afstand worden overbrugd, een tegenstander worden gepasseerd of op balbezit worden gespeeld? Worden de meest kernhandelingen (zie hierna) of essenties van een vaardigheid gerealiseerd? Als dat niet gebeurt, is er van een echte fout sprake! Worden andere gewenste handelingen gerealiseerd? Als dat niet gebeurt, is er sprake van onvolkomenheden! Worden gewenste bewegingen gerealiseerd? Als dat niet gebeurt, is er sprake van onvolkomenheden! Het onderscheid tussen deze aandachtspunten kan als volgt concreet worden gemaakt.

Bij volleybal wordt je in het spel een bal toegespeeld. Je kijkt naar de bal(baan) en beweeg je noodzakelijkerwijs vaak in de richting van de bal. Bij voorkeur wat ‘laag’ ofwel met doorgezakte knieën. Je probeert onder de bal te komen om deze zo mogelijk bovenhands te spelen: speel de bal met een boog naar een medespeler of geplaatst over het net. Als dat ‘onder de bal komen’ niet lukt speel je de bal onderhands. De hier genoemde acties zijn kernhandelingen of principes. Het afwisselend direct terugspelen van de bal, of na een of twee passes is tactiek en een handeling. Het spelen van de bal met je vingers die enigszins gebogen in een ruit worden gehouden d.w.z. duimen en wijsvingers wijzen naar elkaar, noemen we een beweging. Je leert eerst de kernhandelingen uitvoeren, dan handelingen en als het spelen van de bal niet goed blijft gaan let je op de beweging.

Sporten en spelen op niveau

Vaak verschillen spelers onderling in spelniveau. Als die verschillen te groot zijn is samen ‘spelen’ onmogelijk tenzij de betere speler zijn of haar manier van spelen sterk aanpast.

Hoe ga je bij volleybal met sterke onderlinge verschillen om
?
Speel vier tegen vier op een aangepast veld. Afhankelijk van je spelniveau spreek je vooraf af hoe elke speler de bal probeert te spelen. Voor speler A is dat ‘direct doorspelen’ en afhankelijk van de baan van de bal, boven- of onderhands. Speler B mag de bal, die hij niet bovenhands direct kan doorspelen, vangen, opgooien en vervolgens bovenhands door- of terugspelen. Bovenhands spelen krijgt prioriteit omdat het tot een beter spel leidt. Speler C vangt elke bal, gooit deze op en speelt door of terug. Eenmaal voor een niveau A, B of C gekozen blijf je in deze wedstrijd de bal zoals afgesproken ook spelen.

Leg de nadruk op het geplaatst bovenhands spelen van de bal. Zoek de verrassing in het een-, twee- of drieslag spel bij het terugspelen van de bal. Afhankelijk van het niveau van de groep wordt er onderhands of (ook) bovenhands geserveerd, wel of niet met smash en wel of niet geblokkeerd. Voor de 55-plusser is smashen en blokkeren in het algemeen af te raden vanwege de blessuregevoeligheid van deze acties. Het spelen met een lichtere bal dan de wedstrijdbal is eveneens aan te bevelen.


Hoe ga je bij tennis en badminton met sterke onderlinge verschillen om
?
Speel een tegen een en liefst twee tegen twee. Het speelveld kun je verkorten met een half achterveld, waardoor de bal of de shuttle minder hard geslagen kan worden. Leg de nadruk op het geplaatst spelen van de bal en ook op zo’n manier, dat je tegenspeler de bal gemakkelijk of nog net wel kan retourneren. Afhankelijk van elkaars beweeglijkheid en niveau probeer je daarin een ontwikkeling te krijgen. Je kan om punten spelen, zoals gebruikelijk. Maar ook, of eerst als opwarming, in het aantal keren dat je de bal samen in het spel houdt. Slaan met forehand en backhand overheerst. Zo ook het links-rechts en kort-diep spel, als de tegenspelers beweeglijk genoeg zijn.

Hoe ga je bij tafeltennis met sterke onderlinge verschillen om
?
Zorg bij enkelspelen voor even sterke spelers of speel elkaar de bal zo geplaatst mogelijk toe. Zorg bij dubbelspelen voor even sterke dubbelspelers. Plaats ballen ‘op maat’ en – als je dat beheerst – afhankelijk van het niveau van de tegenspeler moeilijke, maar wel net of net niet haalbare ballen.

Spelen of beleven is de kern van elk spel. Maar spelers kunnen ook iets willen leren. Dat kan een techniek of vaardigheid zijn, maar ook – en meestal – tactisch spelgedrag. Ofwel: spelproblemen. Wat ze willen leren wordt aan een tegenspeler of tegenspelers aangegeven. Die maakt de kans op leren ‘van wat wordt gewenst’ mogelijk door de ballen op de juiste manier aan te geven. Spelers zelf en tegenspelers geven elkaar in time outs commentaar op de uitvoering c.q. tips. Je kunt ook niets direct willen leren, maar gewoon lekker willen spelen.