Deel 2. Tussen wal en 't schip: 55-plussers in de knel
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Bundeling van belangen in sport en samenleving, op lokaal niveau  

 

Samenvatting. De 55-plus clubs, netwerken of leefgemeenschappen kunnen op zich en binnen verschillende organisatorische verbanden (zoals sportverenigingen) worden gevormd. Kenmerkend is de ruimte die deelnemers en kartrekker krijgen om meer zelf vorm en inhoud aan hun ‘club’ te geven. De mate dus waarin ze zelf en samen hun activiteit of taak kunnen regelen en ontwikkelen. Daarvoor is een 'bundeling van belangen' in sport en samenleving gewenst.  

Lees- en planniveau 1 voor kartrekker en coördinator.

 

Naar ‘nieuwe clubs’

Voor wie nu rond de zeventig is, fysieke beperkingen heeft, maar zich verder gezond voelt en graag wil sporten, heeft weinig kans om een geschikte, meer leeftijdgebonden sportclub te vinden. Het zelf en samen vorm en inhoud geven aan een sportvorm is in bestaande sportvereniging vaak (nog) onmogelijk. Bij commerciële sportorganisaties als sportscholen, fitnessclubs of clubs voor M(eer) B(ewegen) v(oor) O(uderen) is dat eveneens maar beperkt mogelijk. Hoewel zij vaak wel hun activiteiten naar vorm en inhoud op de deelnemers willen afstemmen. Maar deze stellen weinig ‘vragen’ over het aanbod. Er is al snel tevredenheid. De meest voor de hand liggende manier is: stel een eigen club samen, die kostendekkend kan functioneren en waarvan de deelnemers samen met de kartrekker voor het regelen en ontwikkelen verantwoordelijk zijn. Waarom ook niet? Vaak is voldoende specifieke sport- en begeleidingservaring c.q. deskundigheid aanwezig.

Inmiddels zijn op mbo en hbo-niveau zijn veel opleidingen actief op het gebied van 55-plus Sport & Leefstijl. Als deelnemers, kartrekkers, studenten en afgestudeerden deze sociale innovatie herkennen en het belang voor de ‘nieuwe’ generatie erkennen, kunnen we de krachten bundelen. De 55-plusser, kartrekker, coördinator en leefstijlcoach samen leveren ideeën over het ‘anders’ leven, sporten en ontwikkelen.

 

Clubvorming

Het vormen van 55-plus ‘clubs’ van vooral generatie- of leeftijdgenoten wordt steeds belangrijker. Sociale cohesie inspireert en vermindert de kans op vereenzaming. Mits iedereen, op lokaal niveau, met elkaar wil samenwerken en ontwikkelen. Een participatiesamenleving is een bouwwerk van vele verschillende clubs die van solidariteitsgevoel uitgaan. Het gevoel dat we met elkaar vele individuele en gezamenlijke problemen kunnen oplossen. In de komende jaren nemen sociaaleconomische problemen – naar verwachting – toe en dus ook de noodzaak er op vele gebieden samen de schouders onder te zetten. De ‘wijze waarop we met elkaar in die clubs omgaan en deelnemen’ is belangrijk. Betrokken zijn, willen beleven-leren-ontwikkelen en borg staan voor een samenhangend geheel aan positieve groepservaringen. Specifieke sportclubs, ontwikkel-/studieclubs, hobby-/culturele clubs, maar ook reisclubs, staan voor iedereen open en zorgen voor een potentieel gelijkwaardige inbreng naar vermogen. Het biedt een ‘veilig’, verantwoord en activerend participeren. Een actieve en open houding - in de zin van samen willen en ontwikkelen - is voorwaarde. Voor de ‘wijze waarop wordt deelgenomen’ is kennis van zaken en kunde nodig. Een zeventigjarige kan blijven tennissen, maar dan moet niet op elk bal ‘hard worden gelopen’. Kun je daaraan geen weerstand bieden, dan is het spelen van rallytennis of pickleball meer verantwoord. Of met medesporters afspraken maken over de keuze van spelregels c.q. de materiaal- en speelveldcondities van de sportomgeving.


Veel sportverenigingen willen hun ‘gevorderde sporters’ lang lid laten blijven. Vaak blijft het spelen/bewegen in competitieverband, en volgens ‘vaste’ regels, overheersen. Al ouder wordend gaan fysieke mogelijkheden veranderen en zo ook de onderlinge verschillen in niveau. Om iedereen optimaal te laten deelnemen  is achter afstemming van ‘regels’ nodig en sporten in competitieverband maakt dat vrijwel onmogelijk, terwijl het spelen van een wedstrijd juist de charme van een sportvorm is en dan zijn afspraken over regels makkelijker te maken.  

Binnen een leeftijdsgroep (van bijvoorbeeld 55 tot 75 jarigen) doen mannen en vrouwen, beginners en gevorderden met goede en matige conditie, gezonde sporters en sporters met fysieke beperkingen (chronische ziekten) in principe allemaal mee. Een sportvereniging zou haar ‘deuren moeten openen’, voor nieuwe oudere leden die geen of weinig ervaring met een bepaalde sportvorm hebben. Maar ook voor andere sportvormen - door dezelfde ‘club’ - om breder of allround sporten mogelijk te maken. Dan ontstaat wellicht naast het wekelijkse potje voetbal (vier tegen vier), óók een potje tafeltennis in de kantine van een voetbalclub en een fietstoertocht (van circa dertig kilometer).

 

Het ontbreekt het vele 55-plussers aan inzicht op … of ervaring met …. het meer zelfstandig, op maat en optimaal willen sporten in een club. De samenstelling van een 55-plus club (binnen of buiten een vereniging) vereist een zoektocht naar medesporters met regel- en ontwikkelcompetentie c.q. een drang tot optimaal willen presteren en ervaren. Daarvoor is persoonlijke werving met het gelijktijdig geven van een actiebeeld over het streven van de ‘club’ en wat veilig, verantwoord en ontwikkelend sporten, is. Vervolgens geeft het zelf ervaren, het definitieve zetje naar enthousiaste deelname.

 

Een ‘andere’ wijze van deelnemen én begeleiden

Bij leren en ontwikkelen hoort het elkaar begeleiden, helpen of coachen en ook het gecoacht willen worden. Liefst indirect, al vragend, en meehelpend sportproblemen van anderen op te lossen. Een kartrekker of medesporter kan de groep daarin, wil actief begeleiden en de onderlinge omgang met verschillen regelen. Om dat te kunnen is kwaliteit c.q. competentie nodig om de activiteit zelf en de ‘wijze van deelnemen’ met een gedifferentieerde aanpak en door een meer activerende omgeving te beïnvloeden. Wat sportactivering betreft, heeft dat de volgende kenmerken.

-Het al ‘spelend’, recreatief (onderling) of belevingsgericht deelnemen aan een sportvorm spreekt 55+ sporters het meeste aan. Sportregels (verplicht) en speelregels (vrijwillig) worden op de groep en/of individuele sporters afgestemd.

-We zoeken samen oplossingen voor onze sportproblemen en houden rekening met verschillen in sportniveau, fysieke en mentale mogelijkheden en sportinteresse.

-Een 55+ sporter wordt aangemoedigd zich ‘matig intensief’ te belasten en een sportvorm te beleven, leren en ontwikkelen. Onderliggend is de nadruk op het bevorderen van de fysieke en mentale coördinatie in samenhang. Een totaalontwikkeling op een bepaald gebeid.

-De coaching of begeleiding is een taak van elke deelnemer en is zoveel mogelijk indirect begeleidend, probleemgestuurd en vragend. Beleven, leren of ontwikkelen is op elk moment een persoonlijke keuze. Je wilt iets of niet.

 

Mogelijke knelpunten én uitdagingen

Het wegnemen van knelpunten plaveit de weg naar de ideale sportclub met vele uitdagingen. Welke knelpunten én uitdagingen zien we?

 

De kartrekker beschikt vaak niet over voldoende didactische kwaliteiten om regels af te stemmen, met sterke onderlinge verschillen in sportniveau en interesses om te gaan en vooral vragenderwijs bezig te zijn. Daarmee zou het meer zelfstandig beleven, leren en ontwikkelen van de groep en de individuele deelnemer worden ontwikkeld. Daarvoor is regelmatig werkoverleg van (groepjes) kartrekkers en coördinator(en) nodig. Zo leert iedereen op een indirecte manier van elkaar.

 

Het werven van 55-plussers gaat langzaam en vergt een zo persoonlijk mogelijke manier van benaderen. Van ‘buiten een vereniging sporters aantrekken’ of samen met andere sportverenigingen een ‘55+ club’ vormen, kunnen genoeg deelnemers opleveren. Het doorbreken van het organisatorisch verband van een sportvereniging, is zowel voor sporters als verenigingen onbekend en geeft weerstand. Zo’n 55-plus club (of team) kan een zelfstandig bestaan leiden of onderdeel zijn van een sportvereniging. Afhankelijk van de activiteit zijn tien tot twaalf deelnemers nodig. Een derde van het totale aantal, is per keer en om allerlei redenen, afwezig.

De aard van de sportvorm en de ‘wijze van deelnemen’ maakt verantwoord, veilig en ontwikkelend sporten mogelijk. Met name de van huis uit ‘niet-actieven’ en de vooroorlogse generatie zijn hierin erg geïnteresseerd. Hun beeld is nog vooral: 'bewegen is een gezellige tijdpassering en eenvoudig te doen'. Informeer potentiële deelnemers daarom in wat het betekent om zelfstandig samen, op maat en optimaal deel te nemen. En: hoe wordt met verschillen in bijvoorbeeld sport-, conditieniveau en sportinteresse omgegaan? Lokale informatie via bijvoorbeeld een (deel)site van een gemeente of welzijnsorganisatie kan daarover iets zeggen.

Minisportvormen waarmee de jeugd een sport leert uitvoeren, bieden ook ouderen de mogelijkheid om langer op maat en optimaal een sport te beoefenen. Vier tegen vier volleyballen in mixteams is toch ook volleybal. Veteranenteams van meestal geoefende sporters spelen het hun vertrouwde sportspel volgens de gangbare regels. Dit belemmert de deelname van beginners, het samen sporten van mannen en vrouwen en van gezonde sporters met senioren die fysieke beperkingen kennen, zoals chronische ziekten.


Sportverenigingen krijgen er steeds meer (maatschappelijke) taken bij. Naast hun primaire taak: mensen laten sporten. “Alleen de ‘vitale’, de ‘open’, de ‘maatschappelijke actieve’, de ‘sportplus’ verenigingen en hoe ze ook verder ook worden genoemd, kunnen op waardering rekenen. Zij krijgen aandacht en ondersteuning en hoe meer maatschappelijke doelen zij nastreven hoe meer middelen beschikbaar komen. Een club verzorgt goalbal voor mensen met een visuele beperking, G-handbal, een seniorensportuurtje, een gezondheidsmarkt voor senioren uit de wijk, combifit voor mensen met een verstandelijke beperking, bewegen op recept voor mensen met gezondheidsklachten als artrose, diabetes, obesitas of reuma en bovendien zijn er op de accommodatie voor wijkbewoners nu ook fitnessapparaten neergezet”
Problemen ontstaan ook vanwege het ontbreken van of tekort hebben aan kwalitatief goed kader voor een bepaalde doelgroep zoals 55-plussers, het moeite hebben om financieel de touwtjes aan elkaar te knopen en opereren in een markt waar zich steeds meer concurrenten aandienen. Dat was twintig jaar geleden zo en is nu nog altijd het geval” (Janssens, op
www.sportknowhowXL.nl  van 11 maart 2014). En die aandacht voor een 55-plus mixclub op een manier zoals hiervoor beschreven, blijkt voor veel verenigingen ook een brug te ver.

Een 55-plus club, binnen of buiten een sportvereniging, staat voor iedereen ‘open’. De aard van een sportvorm heeft invloed op ‘wie wil deelnemen’. Denk aan de keuze voor golf of een vecht(spel)sport. Het is daarom van belang de samenstelling ofwel de sociaaleconomische status van een lokale (kleine gemeente) of wijkbevolking (grote gemeente), te kennen. Milieu, afkomst, opleiding en aard van het uitgeoefende beroep beïnvloeden sportinteresses. In de werving is van belang de ‘gelijkwaardige’ inbreng van iedereen in zo’n club te benadrukken. Het devies is: ‘We kunnen allemaal en altijd iets van elkaar leren’.


Er kan vaak gebruik worden gemaakt van accommodatie en/of materiaal (eventueel tegen een bepaalde huurprijs) van een vereniging. Zo kan tafeltennis in een kantine van een voetbalvereniging plaatsvinden, terwijl de deelnemers toch geen lid zijn van die vereniging. Een 55-plus club binnen een sportvereniging vereist contributieaanpassing. Drie euro per wekelijkse deelname is een redelijke bijdrage. Bij voorkeur in de vorm van een knipkaart. Voor de veiligheid is EHBSO materiaal en AED-apparatuur in de nabijheid van het sporten nodig. In de groep deelnemers zijn mensen op dit punt voldoende handelingsbekwaam. Deelnemers zijn zelf verantwoordelijkheid en aansprakelijk. Het is verstandig daarvoor een verklaring te maken en te laten ondertekenen.


Diversiteit in het lokale sport- en clubaanbod is beperkt
. De groep van 55-plussers is te gering in omvang om lokaal vele keuzes mogelijk te maken. De voorkeur voor bepaalde sportvormen wordt hiermee beperkt. Werf daarom primair voor een bepaald sportgebied: een doelsport, trefvlaksport, slag- en loopsport, duursport, zwembalsport of vecht(spel)sport. Benadruk de motiverende werking van een sportvorm die je uitdaagt en een activerende wijze van deelnemen.


Onderzoek ervaringen en wensen van deelnemers en kartrekker
. Voordat een club begint is het aan te bevelen een lokaal of aan een wijk gebonden inventariserend onderzoek te doen naar: welke clubs hebben voldoende aandacht voor de 55-plusser? Geef een beschrijving van hoe de wijze van deelnemen is geregeld? Voeg daar het eigen aanbod aan toe en plaats het geheel op een gemakkelijk toegankelijk site van bijvoorbeeld de gemeente of een welzijnsstichting.

Het onderzoek naar wat mensen willen gebeurt bij voorkeur door een mondeling interview en het zoeken naar antwoorden op vragen als: ‘ambiëren 55-plussers door – meer of mindere – sportervaring nu en in het verleden (of zelfs het ontbreken daarvan) wel of geen sportgerichte vormen? Welke condities verbinden ze nu en straks aan hun ‘manier van deelnemen’ in hun sportclubs?

 

De rol van sportbonden & commerciële sportorganisaties, zoals sportscholen

Niet alleen sportverenigingen kunnen de 55-plus sport inhoudelijk promoten. Daaraan kunnen ook sportbonden en commerciële sportorganisaties een bijdrage leveren. We hadden het immers over bundeling van krachten en belangen.
Sportbonden zoals KNVB en KNHB hebben zeker oog voor de oudere sporter. De keuze van hun activiteit en de ‘wijze waarop deelnemers participeren’ kan echter (veel) beter. De KNVB promoot het wandelvoetbal voor 60-plussers en de KNHB het knots- of fithockey voor 55-plussers die geen hockeyervaring hebben. De aanpakken van beide sportbonden sluiten om verschillende redenen niet goed aan bij de wensen en mogelijkheden van de doelgroep.
De essentie van een doelsportspel zorgt ervoor dat de sporters het gevoel houden dat ze sportgericht bezig zijn. Dat wil de nieuwe generatie zo lang mogelijk ervaren en dat is sporten in kleine partijtjes en met aangepaste regels goed te doen. We kunnen dus beter, net als bij de jeugdsport, zoeken naar minisportvormen.

Wandelvoetbal voor 60-plussers of fithockey voor 55-plussers, zonder hockeyervaring, is eigenlijk ongeschikt omdat het spel veel moeilijker (of niet) te ontwikkelen is. Knotshockey (zoals dit spel tot 2010 werd genoemd) is een spel waarbij met behulp van een stok die aan het einde omhuld is met hard schuimrubber, een lichte bal van hockeyformaat wordt weggeslagen. Toeval in het passen overheerst. Geplaatst spelen, een doel van elk sportspel, is beperkt mogelijk. Door de onverwachte richting van de bal wel (even) leuk om te doen, maar ongeschikt om langere tijd te boeien. Spelontwikkeling is ook hier vrijwel onmogelijk. Een beter alternatief is beslist floorball (of unihockey). Een sportspel met een lichte bal en sticks, die je bij voorkeur als drie tegen drie tot en met vijf tegen vijf kunt spelen en met twee doelen. Liefst zonder (want dat vereist ‘afschermen van het doel’), maar anders met keeper. Bij beide voorbeelden wordt de essentie van een sportvorm sterk bemoeilijkt. En laten we wel wezen: hoe leren we de jeugd voetballen of hockeyen? Al spelend in kleine partijen, toch?   


Competitie is kenmerkend voor de sport. Met vaste regels en condities, want dan kun je het beste vergelijkend presteren. Maar voor 55-plussers is dat ongeschikt. Zij sporten vooral om het plezier van het ‘bewegen om het bewegen’ in een club. Dan ook liefst meer belevingsgericht en met een sportvorm, waaraan iedereen optimaal kan deelnemen. Liefst samen het sporten regelen en ontwikkelen en onderling een wedstrijdje spelen. Bij voorkeur vier tegen vier op een niet al te groot veld. En verder spel- en speelregels aangepast aan de mogelijkheden van de sporters. Dan is optimaal sporten en presteren op eigen niveau mogelijk.

Voor de oudere sporter biedt de veteranensport in competitieverband (bijvoorbeeld voor 45-plussers het zeven tegen zeven voetbal met vaste regels) een eerste alternatief. Dat kan ook in de vorm van een of twee keer per week onderling, en samen regelend, een wedstrijdje spelen. Gewoon lekker ‘bezig zijn’.

Er is nog een derde alternatief mogelijk dat de 55-plusser bovendien het meest zal aanspreken. Maak ook hier de sportvorm op maat van de groep. Voetbal dus vier tegen vier met twee kleine doelen zonder keeper en pas verder de regels aan de mogelijkheden van de groep, een team of de individuele speler aan. Bij voetbal wordt het duel om de bal vervangen door het hinderen en onderscheppen van passes (voor een groep). Geplaatst samenspelen wordt belangrijker. Het door positiespel afschermen van de ruimte of een klein doel (je speelt ook zonder keeper) vereist de nodige loopsnelheid. Elk doel(sport)pel vereist afwisseling daarin. Het is voorwaarde om de essentie van het spel te realiseren. ‘Wandelvoetbal’ voldoet daaraan niet. Als je de essentie van ‘voetbal’ handhaaft hebben de deelnemers de mogelijkheid zich in zo’n sportvorm sportgericht te (blijven) ontwikkelen.   

 

Als het gaat om leren en ontwikkelen, blijft (optimaal) presteren een rol spelen en is het meer dan alleen ‘bezig zijn’. Maar dat moet dan elke deelnemende sporter kunnen. Eén eerste aspect van optimaal is: in afwisseling beleven, leren en ontwikkelen. Daarvoor is aandacht voor de ’wijze van deelnemen’ nodig. Je wilt jezelf kunnen verbeteren of iets leren. Maar ook hoe je jezelf en anderen over een langere termijn kunt ontwikkelen onder andere door elkaar te coachen. De reden is dat de nieuwe generatie 55-plussers (geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig) zelfstandig , alleen en samen, hun zaakjes willen regelen en ontwikkelen. Eventueel met een ‘kartrekker’ of deskundige medesporter. Een ‘trainer’ is overbodig, want het gaat ook niet meer trainen, maar om leren en ontwikkelen. En ieder op eigen niveau.

Een tweede aspect is het optimaal belasten. Zoals bij elk sportspel is de coördinatie van die activiteit ofwel: het onder enige druk kunnen uitvoeren van verschillende technische en tactische vaardigheden, het belangrijkste. De belasting is op deze leeftijd ‘matig intensief’ en dat wil zeggen op driekwart of vijfenzeventig procent van je persoonlijk maximale vermogen van je coördinatie. En dat naar je gevoel. Kracht, snelheid of uithoudingsvermogen worden al voetballend en veel bewegend min of meer vanzelf en voldoende op niveau gehouden. Op deze leeftijd is dat voldoende. Het verkleinen van de speelruimte en het spelen met minder spelers bepalen de belasting van de eigen coördinatie.   
Een derde aspect is een optimaal brede of relatieve ‘allround’ ontwikkeling op motorisch gebied. Wekelijks doe je aan badminton, ga je fietsen, wandelen en zwemmen. Periodiek maak je sportieve reizen of trektochten en ga je skiën. Om maar iets ‘breed’ te noemen. De mate waarin, is afhankelijk van je fysieke en mentale mogelijkheden ook in relatie met het totaal aan je tijdbesteding. Werken, zorgen, ontspannen en ontwikkelen krijgt in elke levensfase aandacht en vraagt ‘tijd’. Ook per taak of activiteit in voldoende mate van beleving.

    

Van MBvO naar MSvO?

Bij MBvO en ouderengymnastiek ontbreekt ontwikkeling bij de keuze van activiteiten en de ‘wijze van deelnemen’. Het is beschreven bij SPORT ONTWIKKELEN:  M(eer)S(port)v(oor)O(deren) (MSvO) en sportgymnastiek . Sportverenigingen, commerciële sportorganisaties (MBvO-clubs, sportscholen en fitnessclubs) vormen naast private, zelf geregelde sportclubs, onder ander voor 55-plussers, de ‘markt’. Veteranensport, de ‘oude’ seniorengymnastiek en trimclubs horen bij de georganiseerde sport. Dat is de ene kant. De andere kant zijn de MBvO-clubs, die zich ook meer zouden kunnen ontwikkelen in de richting van ‘Meer Sport voor Ouderen’ (MSvO). Dat ‘totaalplaatje’ ziet er als volgt uit…..

 


’Ik wil sporten omdat ik deze sportvorm(en) uitdagend en plezierig vind. Het motiveert mij. Ik wil vooral beleven, maar ook nog optimaal presteren en natuurlijk op maat. Dat wil ik samen doen met sporters van ongeveer dezelfde leeftijd. Het zelf een activiteit regelen en ontwikkelen, maakt het nog leuker. Een kartrekker begeleidt ons. De groep reguleert in principe alles zelf. Sport is voor ons vereenvoudigde wedstrijdsport (kleiner veld, minder spelers, ander materiaal) die we onderling beoefenen. Regels worden op de mogelijkheden van de groep en – zo nodig - op die van individuele spelers afgestemd. Samen een sport beleven door het uitvoeren van een eind(sport)vorm, is het belangrijkste. Naast voldoende beleving gaat het ons om het leren of verbeteren van sportvaardigheden. Ieder op eigen niveau. Het zelf en samen ontwikkelen van een sportvorm op de langere termijn is wenselijk. Dat doe je door elkaar te ‘al vragende’ te coachen, maar alleen als je dat zelf wilt.
‘Matig intensief’ bewegen is optimaal als dat gebeurt met driekwart inspanning van je persoonlijk maximaal coördinatievermogen op fysiek (doelgericht handelen) en mentaal gebied (strategisch handelen). Voldoende intensief sporten en dat doen in clubverband, is gezond. Het ontspant omdat zowel de sportvorm als de wijze van deelnemen je plezier geeft. Iedereen kan deelnemen: mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, gezonde sporters en met fysieke beperkingen (chronische ziekten). De groep zorgt voor een veilige, verantwoorde en activerende (sport)omgeving’


Ga ‘leuk’ sporten, niet trimmen!

Plotseling was het er allemaal: de trimclub, de trimbaan en het trimmen. Een dat allemaal in de jaren zestig. De sport was in omvang beperkt, op weinig doelgroepen gericht en vooral competitief gericht voor alleen de gezonde mens. Ook een jongmenselijke activiteit en voor de man in het bijzonder. Vanaf de jaren zestig begon de sport te veranderen. Er kwam van binnenuit en van buitenaf kritiek op de manier van sporten en met name op de eenzijdigheid ervan. De toenmalige Nederlandse Sportfederatie en in haar kielzog de overheid begon meer aandacht te krijgen voor de breedtesport vanwege haar bijdrage aan de gezondheid.
Trimclubs ontstonden binnen sportverenigingen en voor hen die te oud werden of te blessuregevoelig waren. Men moest die leden wel binnen de vereniging zien te houden. Trimbanen werden in de buurt van autowegen aangelegd. Het doel was autobezitters uit de auto te lokken. Dat bleek een misvatting. Als de plek door iedereen goed te bereiken was trok het wel actievelingen aan. Op een trimbaan kon je ook de Coopertest doen. Een twaalf minutenloop om binnen die tijd zoveel mogelijk meters te halen. Bordjes om de honderd meter, hielpen je daarbij. Er bestaan nog steeds ‘normen’ voor leeftijd en geslacht, die aangeven wat ‘normaal’ was. In de praktijk was sterke twijfel over de juistheid van die normeringen. Toch stimuleerde het je. Er zijn ook toestellen om erover heen te springen, op te balanceren of erop te klauteren. Een doordacht geheel van grondvormen van bewegen, die je in bepaalde frequenties kan oefenen. En tenslotte het trimmen, een sjokkend of gemakkelijk hardlopen. Met die bordjes langs de kant en de normen in de hand is dat een dilemma.
Ook uit wetenschappelijke hoek kwam kritiek op de dominante competitie- en wedstrijdsport waaraan we ons onderwierpen. Daarbij gevoegd het streven naar een maximaal presteren. Het besef groeide dat meer keuzes in de wijze van het sporten mogelijk moest zijn en dat deelnamedrempels, voor bijvoorbeeld ouderen, moesten verdwijnen. Overheersend was en blijft nog steeds de competitieve sportbeoefening, maar nu ook bedoeld voor meer doelgroepen en voor onderlinge en recreatieve sportbeoefening. De trimclub was het begin. Het aantal sportvormen is in de loop van de tijd toegenomen. Het onderling sporten gaat samen met het besef dat je ook op maat of met aangepaste regels kunt tennissen of voetballen. De trimclub is niet meer van deze tijd. Het gaat nu om een sportclub binnen – en vaker buiten - een vereniging.

 

'Fitness' voor 55-plussers?
Commerciële sportorganisaties, zoals aangesloten bij FITVAK, hebben goede perspectieven om beter aan de behoefte van deze nieuwe generatie te voldoen. Hoewel het zelf regelen en ontwikkelen heel goed mogelijk is - zeker met een kartrekker erbij - is een katalysator in de vorm van een commerciële sportorganisatie een goede aanzet. Deze kan hen namelijk leren hoe je samen in een groep (van zes tot 12 mensen) optimale sportontwikkelingsmogelijkheden creëert. Het is aan te bevelen dat in de vorm van een cursus van zo’n vier maanden aan te leren. De expertise daarvoor is binnen veel sportscholen aanwezig of is gemakkelijk in te huren. Er kan ook samenwerking (qua materiaal, accommodatie of personeel) plaatsvinden met een of meer lokale sportverenigingen. Klein terrein voetbal (vier tegen vier) is immers eerder door een sportschool op te starten, dan door een van de drie of vier lokale voetbalverenigingen. Men ‘verhuist’ namelijk niet zo snel naar een vereniging, waarvan men niet eerder lid is geweest. Na zo’n cursus is een vervolg binnen een sportvereniging eerder acceptabel. Maar ook een vervolgcursus met een andere sportvorm is denkbaar. Voor deze sportgerichte generatie is het noodzaak dat de essentie van een sportvorm herkenbaar is.

 

Team-, bal- of doelsporten in kleine partijen worden door de 55-plussers het meest gemist. Naast vier tegen vier (zaal)voetbal zijn floorball/unihockey, streetbasketball, monokorfbal geschikte activiteiten. Mogelijke trefvlaksporten zijn: minivolleybal (vier tegen vier), pickleball (klein terrein tennis), tafeltennis of badminton. Indoorbase- of softball in kleine partijen met twee slagmensen en vier veldspelers plus geschikt indoormateriaal is een voor deze doelgroep ideale slag- en loopsport. Elke vechtsport is voor mannen en vrouwen op maat te maken. Een combinatie van boksen, karate en judo lijkt het meest geschikt, mede om al te explosieve acties achterwege te laten. Het vormen van fietsclubs rondom gemiddelde ‘snelheden’ (15 km, 20 km of 25 km) op eigen (gewone, elektrische, bikes) fietsen en over gevarieerde afstanden van 25 tot 50 km is vraagt een geleidelijke opbouw en de ervaring van deelnemers hoe je dit kunt organiseren en inhoud geven. In zes tochten is zo’n club te vormen en kan deze verder op eigen benen staan . Datzelfde kun je met nordic walking doen.

 
Inspirerende literatuur voor deze tekst……Mulder (2009). Mulierinstituut & TNO (2010). NOC*NSF (1999). Sociaal Cultureel Planbureau (2010a). Steenbergen (2004). Tamboer & Steenbergen (2000). Timmers (2005; 2007; 2009; 2010; 2012). Timmers & Mulder (2006). Zie voor de volledige titels: LITERATUUR.