Sportcoördinatie voor 55-plussers
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Fysieke en mentale coördinatie bij het sporten na je 55e - versie september 2015

Samenvatting
….Ontwikkelen van fysieke én mentale coördinatie is het hele leven van het groot belang. Denken, handelen, voelen, waarderen én motorisch, sociaal, cognitief leren en ontwikkelen vindt in afstemming plaats. Met name na je 55e krijgt deze coördinatie prioriteit. Dagelijks optimaal functioneren op het gebied van bewegen-sporten en leren-ontwikkelen zorgt voor het verwerven van ‘totaalplaatjes’. Zelfontwikkeling, ontwikkeling van anderen en van je omgeving vinden vaak gelijktijdig plaats. 

Deze tekst bevat ‘verdiepende informatie / niveau 2 / hbo-niveau en is bestemd voor kartrekker, coördinator en/of leefstijlcoach. 

 
Het fysieke en mentale totaalplaatje
Functioneren, bijvoorbeeld bij het sporten, gebeurt op verschillende niveaus. Deze niveaus bepalen de volgorde in aandacht en veronderstellen een voortdurend jojo'en tussen algemeen - specifiek of abstract - concreet. Dat blijkt uit het volgende. 

Het eerste aandachtspunt: de bedoeling van een totale activiteit. Ik doe boodschappen om te kunnen eten en drinken, ik speel viool of tafeltennis omdat het denken over en het doen van juist deze activiteit mij plezier geeft. Maar ook: ‘bij volleybal moet je proberen de bal aan de andere kant van het net – bij de tegenpartij op de grond te krijgen. De bal speel je met je beide handen. In het begin mag je de bal vangen en doorgooien naar een medespeler of over het net. Later: opgooien en bovenhands doorspelen en nog weer later: de bal boven- of onderhands doorspelen…..’ Je leert deze bedoelingen op een bepaald niveau, in een bepaalde tijd en in een bepaalde mate te realiseren. Volleybal geeft een totaalervaring van een relatief complexe activiteit of sportvorm die motorisch of fysieke, sociale (waarderen van belevingen, ervaringen met coachen en gecoacht worden en tactisch handelen) en cognitieve ervaringen (leren en ontwikkelen op basis van schema’s, werkpatronen en vuistregels/principes) omvat. Door leren en ontwikkelen (of: zelf leren hoe te leren) geven we de volleybalomgeving nieuwe betekenissen. Als je piano wilt spelen, moet je de mogelijkheden van de piano kennen, maar pas met de vingers (gedrag) leren we het instrument écht te bespelen (handelen). Zo leren we ook al sportend een sportomgeving te begrijpen. En die omgeving bestaat uit een activiteit of sportvorm (volleybal) en een ‘wijze van deelnemen’: hoe beleef, leer en ontwikkel je, alleen en al samen sportend met anderen?
Een ‘bedoeling’ van de activiteit of sportvorm is nader te specificeren of concretiseren in bedoelingen van vaardigheden en deze in bedoelingen van handelingen. Met tafeltennis speel je een bal geplaatst (tactische vaardigheid) met forehand of backhand (technische vaardigheden). Met specifieke technische en tactische vaardigheden speel je een sportspel.
Het tweede aandachtspunt is: de bedoeling van een vaardigheid binnen een totale activiteit, bijvoorbeeld: het spel tafeltennis.
Het derde aandachtspunt: handelingen en bewegingen, gericht op het uitvoeren van een vaardigheid: bv. ‘slaan van de bal’ bestaat uit handelingen en bewegingen. Handelingen zijn doelgerichte (bewuste of onbewuste) acties zoals slaan met de forehand of backhand. Bij een forehand maak je de volgende bewegingen: (1) breng je de slagarm wat naar achteren en (2) snel - maar gedoseerd – weer naar voren, (3) je raakt de bal meer of minder voor je om deze naar links (meer voor je) of rechts (minder voor je) wegspeelt. Meerdere bewegingen vormen een handeling. Een of meer handelingen vormen een vaardigheid. Het leren hiervan gaat het gemakkelijkst, als dat onbewust verloopt. Wanneer dat niet of onvoldoende naar wens gaat is bewuste aandacht gewenst.

Elke vaardigheid bestaat uit (kenmerkende of essentiële) handelingen, principes of vuistregels. Als handelingen niet (voldoende) worden uitgevoerd, wordt het doel of resultaat van de vaardigheid ook niet of onvoldoende gerealiseerd. Dan is bewuste aandacht nodig om na te gaan wat er mis is. Zo zijn bij het slaan bij softbal (een vaardigheid) de principes/handelingen: (1) kijk naar de bal en (2) sla je knuppel horizontaal op schouderhoogte (een intentie van je). De werkelijke uitvoering gaat overigens vaak niet zo (je slaat schuin naar beneden om de bal toch nog te raken, of zakt bij het slaan en bij een te lage bal door de benen), maar met de intentie van ‘horizontaal slaan’ raak je wel de bal.
Er is bij dit alles dus kennis nodig: schema’s/modellen, leerwerkpatronen/procedures en vuistregels/principes. En hierbij zijn het ‘imiteren’ en het ‘doelgericht leren handelen’ de beste manieren van leren. Dit alles geeft inhoud aan ons bewust of onbewust fysiek én mentaal handelen als eenheid.
Voor elke sportvorm en haar vaardigheden is een bepaalde mate van kracht, snelheid, lenigheid/flexibiliteit, uithoudingsvermogen en motorische coördinatie. Dit zijn allemaal lichamelijke voorwaarden. Een vierde, onbewust verlopend aandachtspunt. Al doende en door het uitvoeren van een activiteit worden deze voorwaarden vaak al voldoende belast. Als het gaat om persoonlijk optimaal presteren, is het specifiek trainen van een of meer van deze voorwaarden onnodig. Dat is wel nodig als het gaat om persoonlijk maximaal presteren zoals bij competitiesport en in het geval van blessure en revalidatie.
Een bewegingsactiviteit of sportvorm doet wel of geen optimaal beroep op de (fysieke en mentale)  coördinatiemogelijkheden van een sporter. Voor de ene 55-plusser is dat wandelen optimaal en voor een ander een potje streetbasketball (drie tegen drie op een basket en een half speelveld). Optimaal in dit verband is een inspanning leveren op driekwart of 75 procent van je persoonlijke maximaal coördinatievermogen in fysieke (motorische) en mentale (strategisch handelen) zin.  
 
Beleven, leren en ontwikkelen van totaalplaatjes
Of je nu timmerman wilt worden, vakleraar lichamelijke opvoeding of filosoof, je hebt voor al deze beroepen kennis en kunde ofwel theorie en praktijk nodig. Per beroep zal dat aandeel verschillen. In welke mate je die kennis en kunde verwerft en toepast is afhankelijk van je mogelijkheden, kwaliteiten of competenties. Leren doe je door persoonlijke ervaring en vermogen. Al doende ontwikkel je visie over en opvattingen op een gebied, maar ook ‘wat’ en ‘hoe’ er iets in bijvoorbeeld een beroep toe doet. Zo kan een vakleraar veel sportvormen zelf uitvoeren en anderen leren hoe ze zich dat eigen maken. Door dat te doen ontwikkelt zo’n vakleraar zichzelf motorisch en didactisch. Maar dat gebeurt ook bij hen die dat ervaren. Aan de basis hiervan ligt het werkpatroon van ‘beleven, leren en ontwikkelen (leren hoe te leren)’ van een activiteit of een complex van activiteiten. Op elk gebied is daarbij het verwerven van een totaalplaatje nodig. Een plaatje dat zich in de loop van de tijd verbreed en verdiept. Een voorbeeld hiervan is het sportgerichte, zelfstandige, optimale en op maat sporten in een mixgroep, die de nieuwe generatie (geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig) aanspreekt. Dat vereist het volgende totaalplaatje. Onderstrepingen geven de belangrijkste kenmerken aan.
 
’Ik wil sporten omdat ik deze sportvorm uitdagend en plezierig vind. Het motiveert mij. Ik wil vooral beleven, maar ook nog optimaal presteren en natuurlijk op maat. Dat wil ik samen doen met sporters van ongeveer dezelfde leeftijd. Het zelf een activiteit regelen en ontwikkelen, maakt het nog leuker. Een kartrekker begeleidt ons. De groep reguleert in principe alles zelf. Sport is voor ons vereenvoudigde wedstrijdsport (kleiner veld, minder spelers, ander materiaal) die we onderling beoefenen. Regels worden op de mogelijkheden van de groep en – zo nodig - op die van individuele spelers afgestemd. Samen een sport beleven door het uitvoeren van een eind(sport)vorm, is het belangrijkste. Naast voldoende beleving gaat het ons om het leren of verbeteren van sportvaardigheden. Ieder op eigen niveau. Het zelf en samen ontwikkelen van een sportvorm op de langere termijn is wenselijk. Dat doe je door elkaar te ‘al vragende’ te coachen, maar alleen als je dat zelf wilt.
‘Matig intensief’ bewegen is optimaal als dat gebeurt met driekwart inspanning van je persoonlijk maximaal coördinatievermogen op fysiek (doelgericht handelen) en mentaal gebied (strategisch handelen). Voldoende intensief sporten en in clubverband is gezond. Het ontspant omdat zowel de sportvorm als de wijze van deelnemen je plezier geeft. Iedereen kan eraan deelnemen: mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, gezonde sporters en met fysieke beperkingen (chronische ziekten). De groep zorgt voor een veilige, verantwoorde en activerende (sport)omgeving.
De keuze van een activiteit én de ‘wijze van deelnemen’ aan een club activeert de sporter. Het zet aan tot optimaal en op maat bewegen en tot zelfstandig, zelfregulerend en zelfverantwoordelijk handelen. In zo’n 55-plus club staat het samenwerkend beleven, leren en ontwikkelen centraal. De sporter zelf, de medesporter en de kartrekker zoeken samen naar oplossingen van sportproblemen en proberen goed met de verschillen van elkaar in zo’n club om te gaan. We gaan uit van clubs die voor iedereen toegankelijk zijn. Dit ongeacht leeftijd, of je man of vrouw bent, gevorderde of beginner, valide of minder valide sporter en je kennis- of conditieniveau. Er wordt veilig, verantwoord en inspirerend samengewerkt’.
 
‘Mens en omgeving’ is ook een totaalplaatje
Zelfs Louis van Gaal zei op het WK-voetbal in Brazilië (van 2014): ‘ik zie de mens als eenheid’. Een verwachte eenheid of totaalplaatje van lichaam, geest en omgeving(en) c.q. cultuur of samenleving bij het functioneren op bepaalde gebieden (zoals een beroep). En een geheel van denken, handelen, voelen en waarderen of beleven, (motorisch, sociaal, cognitief) leren, ontwikkelen van een persoon. Het gaat dus om het toekennen van respectievelijk meer algemene en meer persoonlijke betekenissen en waarderingen. Tussen dat persoonlijk totaalplaatje en het totaalplaatje van het ontwikkelingsgebied waarop je actief bent ontstaat interactie en daardoor ontwikkeling of verandering.
 
‘Leren-Ontwikkelen’ en ‘Bewegen-Sporten’ zijn de twee pijlers van een fysiek en mentaal actieve (of ondernemende) leefstijl. Voor de mens fundamenteel van belang. Sporten is een aspect van het leefgebied ‘ontspanning’ en ‘sport’ is in dit verband ‘elke bewegingsactiviteit die zich als sportvorm binnen de competitiesport heeft ontwikkeld en die in meer vereenvoudigde vorm (kleiner speelveld, minder spelers en in het algemeen desnoods met meer aangepaste regels) het onderling en op maat sporten, mogelijk maakt’. De essentie - het meest kenmerkende van een competitie–sportvorm - blijft bij die vereenvoudiging behouden. De 55-plusser wil het liefst breed sportgericht bezig zijn en dus wekelijks meerdere sportvormen beoefenen. Het omnisporten, waarin je streeft naar enige allroundheid en daarmee tot een optimaal effect op je coördinatiemogelijkheden.
Als je alleen al de bedoeling of essentie van een (competitie-) sportvorm toepast ‘sport’ je. Fiets je ‘zo hard mogelijk van A naar B’ dan sport je. Ook al ben je op weg om een boodschap te doen. Doe je datzelfde om de trein te halen, dan is het fietsen alleen ‘verplaatsen van A naar B c.q. het station’ en ontbreekt een sportbedoeling. De essentie van de wielersport is: ‘zo hard mogelijk een bepaalde afstand fietsen’. Dat doel ontbreekt in het laatste voorbeeld. Dagelijks een tot twee uur ‘matig intensief’ sporten is een goede aanvulling op veel, gevarieerd, maar qua intensiteit ‘gemiddeld’ bewegen op een dag. Het is één voorbeeld van een zelf gekozen optimaal actieve, gezonde en zinvolle dagbesteding. 

Ontwikkelen van het ‘optimaal ervaren’

Volgens Kahneman (2012) beschikken we over twee systemen die ons handelen reguleren en ontwikkelen. Er is een automatisch functioneringssysteem, dat ‘systeem 1’ wordt genoemd en dat snel, onbewust, met weinig of geen inspanning en zonder controle werkt…. en een weloverwogen ‘systeem 2’, dat geconcentreerd, bewust, doordacht, inspanning leverend en gecontroleerd werkt. Het geeft subjectieve ervaringen, een geheel van denken, doen, voelen en waarderen (betekenis geven aan….). We doen dat met ons hele lichaam en niet alleen met onze hersenen (p.59). De oorsprong van het handelen is ‘systeem 1’ (p.112 en 113) en ‘systeem 2’ neemt dat over als iets als een ‘probleem’ wordt ervaren. Bijvoorbeeld als je bij tennis de bal een paar keer achter elkaar verkeerd serveert, vraag je je af: wat doe ik verkeerd en hoe kan ik dat veranderen?

Om te ontwikkelen of veranderen, moet je optimaal willen presteren. Dat betekent: (1) je wilt cycli van beleven/ervaren, leren/verbeteren en ontwikkelen/veranderen doorlopen;  (2) je bent bereid je ‘matig intensief’ – vooral wat fysieke en mentale coördinatie betreft - in te spannen en (3) elk gebied (zoals bijvoorbeeld ‘motorische ontwikkeling’) wil je voor jezelf ‘voldoende’ allround, dus breed en diepgaand, handelen. Als voorbeeld nemen we hier een aspect van het leefgebied ‘ontspanning’: allround sporten. Belangrijkste motief hierbij is: zin hebben om vele sportvormen te doen. Dat vind je een zinvolle tijdbesteding, die mede structuur aan het  bestaan geven. Ze verhogen je ‘geluksgevoel’ (Kahneman, 2012; p.428).
Dat kan tot het volgende leiden. Ik ga  - zo mogelijk dagelijks - twee tot drie uur uur fietsen, speel wekelijks floorball (zaalhockey met lichte bal en stick en als vier tegen vier op een veld met boarding) in een 55-plus clubje, maandelijks zwem en wandel (of nordic-walk) ik. In de zomer ga ik wekelijks kano’en, met een viertal vrienden. In de winter ga ik een week skiën met mijn gezin en als er ijs ligt: schaats ik samen met mijn buren. Deze ‘sportvormen’ variëren in de mate van benodigde coördinatie. Floorball vraagt op dat punt bijvoorbeeld veel meer (dus zowel fysiek als mentaal) dan wandelen. Ik zoek activiteiten die passen bij mijn fysieke en mentale mogelijkheden. Ik wil mezelf voldoende, maar wel op maat, belasten. Dagelijks beweeg ik en doe ik vele andere activiteiten in een ‘gemiddelde inspanning’.
Bij veel van wat ik doe ben ik gericht op ‘optimaal ervaren’ net zoals mijn medesporters, die ik vaak als kartrekker begeleid. Op maat en optimaal floorballen realiseer je door het afstemmen van spel- en speelregels op de groep, het team of de individuele sporter. Spelregels (‘vier tegen vier floorballen’) zijn ‘verplicht’, speelregels (‘we spelen zoveel mogelijk ‘man tegen man’) zijn ‘afspraken die je probeert toe te passen’. In een groep houden we met enige regelmaat een ‘time out’: als rustmoment en om samen te bedenken hoe we beter of anders kunnen spelen. Daarbij coachen we elkaar.

‘Optimaal ervaren’ is een gebeuren, een opgaan in de situatie (Csikszentmihalyi, 2007). Daarbij streven naar een flow-ervaring betekent: zo betrokken zijn bij een activiteit, dat je alles om je heen vergeet. Dat is alleen mogelijk als de volgende typering op je gedrag van toepassing is: “Zulke mensen leiden een energiek leven, staan open voor nieuwe ervaringen, blijven tot op de laatste dag van hun leven leren en hebben een sterke band met hun medemens en de omgeving waarin zij leven. Ze genieten van alles wat ze doen, zelfs wanneer iets vervelend of moeilijk is. En willen zichzelf regelmatig belonen. Ze vervelen zich zelden en worden niet gehinderd door de dingen die op hun weg komen. Ze hebben hun leven, naar hun gevoel, onder controle en zien het als zinvol en prettig en ongeacht de omgeving of externe omstandigheden (p.27 & 34)”. Je streeft naar kwaliteit van persoonlijke, subjectieve ervaringen. Flow-ervaringen maken je sterker en zekerder. Het differentieert en integreert je ervaringen op een bepaald gebied. Ervaringen die je wilt en niet die je moet hebben. De betrokkenheid bij het proces of verloop van een activiteit zorgt achteraf voor zelfontwikkeling en gaat vanzelf. Optimaal verlopend ervaren zorgt voor een optimaal resultaat waarover we een ‘tevreden’ gevoel hebben. De volgende aspecten spelen hierbij een rol (p.75):

- we hebben een – voor ons - uitdagende taak waarvan we weten dat we die kunnen uitvoeren (we beschikken over voldoende vaardigheden of competenties), maar ook willen uitvoeren; en we voelen ons daar zeer bij betrokken;
- we kunnen ons goed op die bezigheid of activiteit concentreren; ons handelen is onbewust en we geven ons er gemakkelijk aan over; we zijn niet primair op het resultaat gericht; zie bijvoorbeeld de wijze waarop Dafne Schippers in augustus 2015 op de tweehonderd meter wereldkampioen werd; het maakt niet uit wat de activiteit oplevert en ook niet of deze moeilijk of gevaarlijk is;
- de bezigheid heeft een duidelijk doel, een aan regels gebonden actiesysteem en geeft onmiddellijke feedback op de prestatie en die bepaalt onze mate van tevredenheid (‘systeem 1’); zijn we ontevreden dan wordt ‘systeem 2’ ter controle of beheersing geactiveerd;
- van het doen genieten we én van het gevoel alles onder controle te hebben: we beleven, leren en ontwikkelen een ‘totaalplaatje’;
- we zijn vooral met de activiteit zelf bezig, maar na afloop zijn we juist van ons ‘zelf’ zeer bewust;
- ons tijdbesef wijzigt zich vaak: minuten duren als uren of uren als minuten en de vraag is ‘…hebben en nemen we voldoende belevingstijd?’

We ‘genieten’ pas van een activiteit of taak en iets wat complex of moeilijk is, als we een ‘totaalervaring’ hebben van denken, doen, voelen en waarderen. Flow is dus een gelijktijdige fysieke en mentale ervaring. Een gevoelsmatige tevredenheid over je fysieke én mentale coördinatie bij vooral  ‘hoe’ je het doet, het verloop of proces en niet direct het ‘wat’ of het resultaat. Flow-ervaringen zijn er op elk gebied, van leefgebieden als werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling en vinden plaats op elk handelingsniveau. Typerend voor optimaal ervaren, het persoonlijk meest zinvolle, is: “Een gemeenschap moet niet beoordeeld worden naar haar technologische ontwikkeling of materiële welvaart, maar naar de mate waarin het haar leden de kans biedt van zo veel mogelijk aspecten van het leven te genieten en steeds grotere uitdagingen aan te gaan”. …En… “De beste school laat leerlingen proeven van het genoegen dat leren hen schenkt” (p.252). 
 
Motorisch – Sociaal - Affectief – Cognitief leren en ontwikkelen
Persoonlijk ontwikkelen is te onderscheiden naar gerichtheid en aard. Naar gerichtheid betekent: investeren in de toekomst door dat te doen in jezelf, in de relaties met anderen, in de omgeving en in het inspireren van anderen. ‘Ontwikkelen’ naar aard is: motorisch, sociaal, affectief (gevoel) en/of vooral cognitief ontwikkelen. Alleen: alle aspecten profiteren mee. We vormen immers een eenheid vam ‘lichaam-geest-cultuur’. Leren en ontwikkelen begint vooral fysiek door een sportvorm direct in z’n geheel uit te voeren. Te beleven dus. Bijvoorbeeld vier tegen vier volleyballen of floorballen (hockeyen op een klein speelveld). Spel- en speelregels zijn of worden hierbij aan het niveau van de groep, team of individuele speler aangepast om iedereen op eigen niveau te laten deelnemen. Spelregels zijn ‘verplicht’ in toepassing en speelregels ‘kunnen’ worden toegepast. Bij voetbal mag ik de bal niet met de hand spelen (spelregel), maar het ‘man tegen man’ spelen kan ik niet of wel doen (speelregel).
Is die beleving van zo’n eindvorm positief, dan wil je zo’n activiteit meestal ook verbeteren. Elke sportvorm bestaat uit te leren vaardigheden, zoals bij volleybal het bovenhands spelen van de bal, en alle vaardigheden samen zorgen voor een volleybalontwikkeling. Je gaat het spel technisch en tactisch beter spelen. Volleybal is één van de sportvormen die in de Nederlandse sportcultuur redelijk populair is en een plaats heeft gevonden. Doe je aan volleybal, dan conformeer je jezelf voor een stukje aan de Nederlandse sportcultuur. Elke sportvorm en elke beweegactiviteit die je uitvoert draagt bij aan het persoonlijke totale sport- en beweegplaatje ofwel je motorische, sociale, affectieve en cognitieve ontwikkeling. Behalve technische volleybalvaardigheden (motorisch), leer je ook tactisch te spelen en mede- en tegenspelers te begeleiden of coachen (sociaal), motiveer je anderen (affectief); leer je spelregels op de mogelijkheden van elkaar af te stemmen en leer je jezelf en anderen hoe die zichzelf iets kunnen (aan)leren of ontwikkelen (cognitief). Fysieke en mentale ontwikkeling gaan hierbij hand in hand.
De mate waarin die ontwikkeling op een bepaald moment in je bestaan vorm en inhoud kan krijgen, is afhankelijk van je mogelijkheden en je leer- en ontwikkelervaringen tot op dat moment. De keuze van sportvormen en de wijze van deelnemen maken duidelijk welke plaats jezelf in de sportsamenleving of sportcultuur wilt innemen. Wil je presteren, er iets van maken, of zie het sporten gewoon als een kwestie van bezig zijn, je tijd vullen. Bij dat ‘iets van maken’ kun je denken aan het optimaal willen participeren. Optimaal betekent dan: je matig intensief inspannen door een activiteit of taak op driekwart of vijfenzeventig procent van je persoonlijk maximaal fysiek en mentaal coördinatievermogen uit te willen voeren. Of dat ‘optimaal’ is hangt ook af van de complexiteit van een activiteit of taak. Die is bij fietsen minder dan bij een balsport als volleybal. Dat brengt ons bij de keuze op welk coördinatie- en gezondheidsniveau iemand wil functioneren.
 
Coördinatieniveaus
De aard – en met name de complexiteit - van een activiteit of sportvorm en de fysieke en mentale mogelijkheden van een sporter bepalen of van persoonlijk optimaal belasten sprake is. We onderscheiden de volgende drie coördinatieniveaus waartoe een sportvorm uitdaagt.

Op basaal niveau. Bij wandelen of fietsen gaat het om al verplaatsend je ‘evenwicht te behouden’. Dat is een fysieke voorwaarde en kennis van het materiaal of omgeving een is een mentale voorwaarde. Het is vooral ‘actie’ van jouw lichaam in relatie met materiaal (zoals je fiets). Mentaal gezien gaat het om juist materiaalgebruik en de instelling op het leveren van een duurinspanning.
Gemiddeld niveau. Het naast lichaamsacties reageren op het gedrag van een tegenstander en het zelf meer tactisch handelen, maakt tennis, badminton of tafeltennis wat coördinatie betreft complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) en van beide op maat en ritme van de muziek. Mentaal gezien gaat het om kennen van regels en hoe je welke vaardigheden kunt leren.
Hoog niveau. Een doelspel als floorball of streetbasketball is weer complexer omdat het gedrag van mede- en tegenspelers jouw spelgedrag beïnvloedt. Ofwel je tactisch handelen. En dat sluit weer aan bij de spelstrategie van je team. Dat en kennis van hoe jezelf verder kunt ontwikkelen bepaalt het mentale niveau.
De niveaus van coördinatie hangen dus samen met het geheel van motorisch, sociaal, affectief en cognitief handelen door de sporter.
 
Niveaus van gezondheid
Ook de mate van gezond handelen vindt op  vier niveaus plaats. Gezondheid is hier ‘breed’ opgevat als een streven naar welbevinden in je leven, met anderen en in omgevingen. Alleen al door deel te nemen aan een club (sociaal gezien) en te kiezen voor een sportvorm of een activiteit die je plezier geeft of uitdaagt, functioneer je op gezondheidsniveau 1.
Op niveau 2 functioneer je als je daarnaast dagelijks veel en gevarieerd beweegt (fysiek) en onderneemt (sociaal). Dat doe je met een voor je gevoel ‘gemiddelde inspanning of belasting’: op ongeveer vijftig procent van je mogelijkheden.
Niveau 3 bereik je als 55-plusser, wanneer je dagelijks een tot twee uur ‘matig intensief’ sport of wanneer je een tot drie uur met ‘matig intensieve inspanning’ leert en ontwikkelt. Op gevoel op driekwart van je persoonlijk maximaal coördinatievermogen. Of je jezelf optimaal kunt inspannen hangt ook af van de aard van een activiteit. Een laatste en belangrijkste factor die bijdraagt aan je gezondheid is: de ‘wijze van deelnemen’ aan een activiteit ofwel het ‘functioneren in een club’.
Een optimaal participeren daarin brengt je op gezondheidsniveau 4. Op maat en optimaal fysiek, sociaal en mentaal functioneren doe je door te zorgen voor een mix van beleven, leren en ontwikkelen en het aanpassen van regels aan de groep, een team of jezelf. Zelfstandig kunnen sporten vereist enige sport- of bewegingsdidactische kennis. Er is ook mentale inspanning en kennis vereist over ‘wat’ je ‘wanneer’ en ‘hoe’ het beste kunt leren of verbeteren. Daarbij is hulp van je clubgenoten en de kartrekker nodig. Zelfstandig sporten vereist fysieke, sociale en mentale inspanning. In zo’n club is dat, al samenwerkend, het beste mogelijk. Om voldoende 55-plussers bijeen te krijgen is een mixgroep van mannen en vrouwen, gevorderden en beginners, met voldoende en weinig conditie, gezonde sporters en sporters met fysieke beperkingen (chronische ziekten), voor de hand liggend. Dat doet een sterk beroep op de sociale vaardigheden van elke deelnemer aan zo’n groep. Wil en kun je op beide niveaus (van coördinatie en gezondheid) optimaal presteren? Het is een eigen keuze en mogelijk een uitdaging voor actie van jezelf en van anderen in die omgeving.

Ouder worden is slimmer of wijzer worden
Hersenen blijven een leven lang optimaal functioneren. Maar er verandert wel wat. Bij ouder worden neemt de kwaliteit van het specifieke geheugen - het zich bijvoorbeeld herinneren van een gebeurtenis of een feit – af. Terwijl het generieke geheugen - het herkennen van samenhangen – daarentegen beter gaat. Dat laatste vermogen zorgt voor ‘wijsheid’, bekwaamheid of zelfs creativiteit. Waarbij creativiteit het vermogen is om tot ‘nieuw’ handelen en/of denken te komen. Herinneringen in dat generieke geheugen blijven onverminderd sterk en regelmatige reflectie op eigen gedrag stimuleert zowel bewuste als onbewuste herinneringen. En intuïtie is vooral op het onbewuste gebaseerd. Verouderen heeft dan ook geen invloed op prestaties. Het generieke geheugen zorgt voor: visie, plannen, praktijktheorie concepten, inzicht en overzicht hebt, zelfkennis en vermogen tot relativeren, omgaan met onzekerheden, sociaal en emotioneel stabiel zijn. ‘Wijsheid’ is samenvattend: het hebben van inzicht in complexe situaties waardoor optimaal gedrag wordt bevorderd, dat zoveel mogelijk betrokkenen tevreden stemt, en ieders welzijn op het oog heeft. Door fysiek en mentaal actief te handelen, denken, voelen en waarderen blijven onze ‘generieke hersenen’ zich ontwikkelen. De functiemogelijkheden van het brein worden overigens in belangrijke mate in de jeugd bepaalt. Jong geleerd is hier oud gedaan. Maar ook op oudere leeftijd kun – zij het met iets meer inspanning – uiteindelijk net zo goed en alsnog piano leren spelen. Zeker als je meer dan gemiddeld vaardig bent ofwel daarvoor talent hebt.
Het centraal zenuwstelsel inclusief ons brein past zich dus, zowel in kwantiteit als kwaliteit, aan ons functioneren aan. Samenleven met een partner en deelnemen aan vele 55-plus clubs bevordert ons functioneren in samenhang. En die samenhang ligt op het gebied van motoriek (bewegen, sporten), cognitie (kennis en inzicht) en affectie (gevoel). Als de motoriek voor- of achteruit gaat, dan gebeurt dat ook met cognitie en gevoel. Een actieve, gezonde op zinvolle tijdbesteding gerichte leefstijl hou je – figuurlijk gesprongen – jong. Doe dan het volgende….Maak vrienden (zoek sociale contacten), maak muziek (leef ontspannen), leer en ontwikkel je een leven lang, zweet (doe aan lichaamsbeweging) en kies je ouders met zorg (vanwege erfelijke factoren).

Inspirerende bronnen
-zie LITERATUUR
Aleman, A. (2012). Baars, J. (2007). Baltes, P.B., Reuter-Lorenz, P.A. & Rösler, F. (2007). Bolhuis (1995). Bos, A. (2014). Brooks, D. (2011). Busker (2013). Caluwé, L. de, & Vermaak, H. (2002). Chopra, D. & Tanzi, R. (2013). Damasio, A. (2010). Dijksterhuis, A.(2009). Goldberg. E. (2007). Kahneman, D.(2012). Keizer, B. (2012). Kolk H. (2012). Korthagen, F., Koster, B., Melief, K., & Tigchelaar, A. (2002). Laar, T. van de & Voerman, S. (2011). Lange, B. de (2012). Mieras, M.(2009). Mulder,T.(2009). Neuvel, K. (2012). Ramachandran, V. (2011). Sitskoorn, M. (2008). Timmers, E. & M.J. Mulder (2006). Timmers, E. (2007; 2010). Verhoeven H. (2014). Verkuylen, M. (2010).. Zee, E. van der (2012). Zwart, C. & Middel, B.(2005).