'Anders' sporten (optimaal, breed, met diepgang) door 55-plussers
Kernartikel 3 - Versie januari 2020.
Samenvattend. De nieuwe generatie 55-plussers en met name de nu 55 tot 75 jarigen, wil fysiek, sociaal én mentaal actief, gezond en zinvol leven. Dat betekent zo mogelijk dagelijks gevarieerd en op meerdere gebieden ‘bewegen én sporten’ én veel ‘leren én ontwikkelen’. En dat een leven lang zelfstandig- zelfsturend-zelfverantwoordelijk, alleen én samen optimaal presteren. Zowel de inhoud als de ‘wijze van deelnemen’ is hierbij van belang.
Deze tekst is op lees- en planniveau 1 en bestemd voor kartrekker, coördinator, leefstijlcoach en/of 55-plussers.
De groep sportende 55-plussers wordt in de komende jaren steeds groter, heeft vaak veel sportervaring en vind dat ze dat zelf – of met een kartrekker samen - prima kan regelen en ontwikkelen. Ze heeft de sportontwikkeling in breedte en naar niveau – vooral vanaf de jaren zestig – aan den lijve ervaren. Deze ‘nieuwe’ generatie is geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig. Is in doorsnee ook beter opgeleid dan bijvoorbeeld de vooroorlogse generatie. Daardoor is ze in staat tot meer zelfstandig, zelfsturend en zelfverantwoordelijk gedrag bij het ‘samenwerkend beleven, leren en ontwikkelen’ in ’55-plus clubs’. Clubs die binnen en buiten bestaand verenigingsverband kunnen ontstaan. Dat ‘samenwerkend regelen en ontwikkelen in lokale en relatief kleine clubs (10 tot 15 sporters)’, gebeurt bij voorkeur ongeacht sport(deelname)niveaus of mogelijkheden, geslacht, kwaliteit van de gezondheid/conditie, van de deelnemers. Er is grote bereidheid elkaar ‘op maat’ te laten deelnemen, regels op de mogelijkheden van de groep, teams of individuele deelnemers af te stemmen en elkaar te begeleiden/coachen.
Sportvorm en ‘wijze van deelname’ vereisen zo individueel mogelijk maatwerk. Elke sportvorm wordt plezieriger als je deze tecnisch of tactisch kunt verbeteren. Beleven, leren en ontwikkelen zijn daarom de didactische rode draad in die ‘wijze van deelname’. Competitief sporten past niet bij de 55-plusser. Bij optimaal en ontwikkelend deelnemen hoort onderling of recreatief sporten. Daar hoort ook een sportief en gelijkwaardig wedstrijdje bij. Een doorsnee sportvereniging biedt voor dit ‘anders sporten’ op deze wijze geen of onvoldoende mogelijkheden. Er is in competitieverband geen ruimte voor regelaanpassingen. Evenmin aan het door een groep of team bedrijven van meerdere sportvormen.
De nieuwe generatie senioren of 55-plussers wil ‘anders leven en bewegen’ (SCP, 2006a). Daar gaan we hierna verder op in. Ze heeft grotendeels al een ACTIEVE LEEFSTIJL, waarin veel bewegen-sporten, én leren-ontwikkelen dominant zijn. Dat vraagt een ‘fysiek, sociaal (veilig, sportief) en mentaal (of cognitief)’uitdagend klimaat, dat ze zelf en samen in een ‘club’ vorm en inhoud moeten geven’.
|
Samenvatting van: ‘Anders' sporten is ontwikkelend sporten!
‘Aan sport doen’ of sporten is spelen in de vorm van een wedstrijdje (ook ‘tegen’ jezelf / het beter doen dan de vorige keer). De sportvorm geeft plezier en ontspanning (sporten om het sporten), maar vraagt optimale of maximale inspanning (sporten om je fit te voelen), je leert, ontwikkelt of traint de sportvorm (sporten om te presteren) (Rijsdorp, 1971). Sportvormen hebben een spelsportbedoeling en zijn in essentie te typeren. ‘Basketbal is een sportspel tussen twee teams die door dribbelen en samenspel de bal in een basket proberen te gooien’. De vorm kan vijf tegen vijf zijn op een veld met twee baskets óf als drie tegen drie op een (half) veld met één basket’. Van beiden kun je zeggen: het is basketbal. Ze hebben dezelfde essentie.
‘Vijf tegen vijf’ is wedstrijdsport en vereist door het competitieverband een maximaal presteren. Voor 55-plussers is ‘drie tegen drie’ meer haalbaar en is het streven daarmee optimaal te presteren. Optimaal presteren (zie kern 9) betekent ….
1. … vereist ‘zestig tot zeventig procent van het persoonlijk maximaal coördinatievermogen’ ... ‘matig intensieve inzet of inspanning’ op meerdere dagen van de week en een duur van een tot drie uur per dag.
2. Wekelijks meerdere sportspelvormen die naar aard, duur en moeilijkheid onderling verschillen. Wedijvergericht. Niet competitie- maar op coöperatie gericht.
3. Over langere tijd gezien ligt achtereenvolgens de nadruk op: beleven, leren (of verbeteren) van vaardigheden en het samen ontwikkelen van de activiteit. De sporters begeleiden of coachen elkaar. Daarvoor is methodisch-didactische kennis gewenst over ‘leren hoe te leren’ én ‘leren hoe je anderen dat kunt aanleren’ (Timmers, 2012). Het wordt zo een op samenwerking gericht en sportief onderling gebeuren.
Bij sportvormen gaat het om specifiek doelgericht en functioneel bewegingsgedrag (Tamboer, 1989). Ze zijn vaak ontleend aan de competitiegerichte wedstrijdsport. Maar ze kunnen ook vereenvoudigd (vier tegen vier volleybal) of afgeleid (‘streetbasketball’ van basketbal). Bij het onderling geregelde sporten kunnen – eventueel - zowel vorm als regels meer afgestemd worden op de behoeften en mogelijkheden van de sporters zelf. (Steenbergen, 2004; Timmers, 2010, 2019).
Bewegingsvaardigheden (technieken, tactieken, regels en ontwikkelingsvolgorde-adviezen liggen in de competitiesport ‘vast’. En dus niet in de Lichamelijke Opvoeding op school of in een ’55-plus club’. Ze kunnen onderling worden afgesproken en dan beter zijn afgestemd op niveau of mogelijkheden van de deelnemers.
Naast de inhoud is de ‘wijze van deelname’ van belang. Beiden hebben voor de sporter waarde en betekenis (Withagen, 2010). In de opbouw van het leren en ontwikkelen gaat het om het zelfstandig, samenwerkend regelen, ontwikkelen en begeleiden.
De moeilijkheidsgraad van een sportvorm is afhankelijk van de aard (bv. spel-, duur- of vechtsport), de complexiteit (omvang en handelingsniveau van vaardigheden en regels) ook afhankelijk van de ‘wijze van deelname’ (wat vraagt het samenwerkend ontwikkelen van de deelnemers). Globaal zijn hierbij drie niveaus van complexiteit qua coördinatie te onderscheiden…..
Basaal complexiteitsniveau. Doel: het ‘al verplaatsend in balans blijven c.q. je evenwicht houden’, zoals bij wandelen of fietsen. Kennis hebben van het te gebruiken materiaal of de te benutten omgevingsvoorwaarden (‘harder trappen als je een heuvel opgaat’). .
Gemiddeld complexiteitsniveau. Doel: reageren op het gedrag van medespeler(s) en/of tegenstander(s) en het tactisch handelen maakt tennis, badminton of tafeltennis wat coördinatie betreft complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het vraagt een instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) en bewegen op maat en ritme van de muziek.
Hoog complexiteitsniveau. Doelsporten als floorball (zaalhockey) en streetbasketball zijn weer complexer. Gedrag van mede- en tegenspeler(s) is van invloed op het individuele tactisch spelgedrag en van het team. Op dit niveau is ook het krijgen van inzicht in hoe je beweeg- en sportvormen al doende leert, ontwikkelt en begeleidt, van belang.
Ontwikkelend én gelijkwaardig sporten!
Een 55-plusser kiest een sportvorm die hem of haar aanspreekt en uitdaagt. Voor de een is dat voetbal of zwemmen en voor de ander volleybal of wandelen. Sportvormen zijn activiteiten die motiveren vanwege de activiteit zelf, wie de deelnemers zijn en de wijze van deelname. Is er ruimte om dat onderling te regelen en te ontwikkelen.
Net als bij de (school)jeugd in de les Lichamelijke Opvoeding (LO) is bij elke sportvorm sprake van verschillen in sportvaardigheid. Groepen en teams verschillen onderling – en soms sterk - naar niveau en fysieke mogelijkheden (de conditie). Dat laatste geldt minder voor de schoopjeugd, maar meer voor de 55-plusser. Sporten of spelen is pas echt leuk als het onderling redelijk gelijkwaardig plaatsvindt. Met 25-0 winnen is geen ‘echte wedstrijd’. Samen sport- en spelregels vaststellen is aan te bevelen. Deze zijn ontleend aan de ‘echte’ competitie-sportvorm, maar kunnen bij het recreatief of onderling sporten aan de mogelijkheden en wensen van de groep, team of individu worden aangepast. Beleven, leren en ontwikkelen (ofwel leren hoe te leren over langere tijd) is de rode draad in de aanpak van dit gebeuren. Pas dan ontstaat het gevoel dat je fysiek en mentaal ‘veilig’ kunt sporten.
Een sportvorm geeft een vitaal en competent gevoel als je de sportinhoud of -vorem en de ‘wijze van deelname’ zelf zo kunt kiezen, dat functioneren op ‘eigen niveau’ mogelijk is. Bij ‘vier tegen vier volleybal’ kun je dan kiezen voor de volgende wijze van spelen van de bal: ‘de bal vangen en daarna doorspelen naar een medespeler of dat direct doen’. Een sportvorm ‘leren’ betekent: technische en tactische vaardigheden stap voor stap verwerven. Dat doe je onder andere in meer of minder complexe speleindvormen. Zo kun je in twee tegen twee of vier tegen vier volleybal de aandacht richten op het bovenhands of onderhands spelen. Een sportvorm ontwikkelen doe je op lange termijn. In een kwartaal of langer. De eindspelvorm kan hierbij verlopen van 1 tegen 1, 2 tegen 2, 4 tegen 4 naar – misschien wel - 6 tegen 6. Senioren beschikken door hun eigen sportervaring over de kennis en kunde hoe je een sportvorm kunt ‘leren’, ‘leren hoe te leren’ én ‘leren hoe je elkaar daarbij kunt begeleiden’. Naast eindspelvormen (‘totalen’ genoemd) kan er afgewisseld worden met basisspelvormen waarin een beperkt aantal vaardigheden al spelend en expliciet kunnen worden geoefend. Leren en ontwikkelen staat hier centraal, trainen is bij jeugd en de 55-plusser onnodig.
Een kartrekker kan bij dit regelen en ontwikkelen steun verlenen. Deze is dan zelf op meerdere leefgebieden actief. Een 55-plus-club gaat met zijn begeleiding badmintonnen (= werk voor hem of haar), coacht deelnemers (= zorg), is zelf en laat anderen optimaal ervaren en presteren (= ontspanning creëren) én ‘leert hoe je jezelf en anderen beter kunt leren badmintonnen (= ontwikkeling mogelijk maken). Gelijkwaardig sporten is samenwerkend en ontwikkelend sporten.
Sterke sportontwikkeling vanaf de jaren zestig!
Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was sport alleen bedoeld voor jonge, gezonde mannen. Inmiddels krijgen meer doelgroepen een plaats in de sport: vrouwen-meisjes, ouderen en minder validen. De sport is in de loop van de tijd meer veelvormig (meerdere sportvormen), veelzijdig (competitief én recreatief) en gedifferentieerd (per doelgroep en binnen een groep verschillend in regels) geworden. Je kunt sport in competitieverband op meerdere niveaus beoefenen, maar dan is selectie nodig. Bij recreatief of onderling sporten stem je regels op de groep, het team of individu af.
De nieuwe generatie heeft de sport en het sporten vanaf die jaren zestig sterk zien veranderen. Het aantal deelnemers is toegenomen, zoals ook het aantal sportvormen. Jong en oud, mannen en vrouwen en mensen met lichamelijke of geestelijke beperkingen kunnn nu sporten. Sport, is vooral gericht op ‘competitie, maximaal presteren en volgens vaste spelregels’. Dat is na je 55e minder gewenst. Een leven lang ‘sportgericht’ willen bewegen vraagt om onderling sporten, zelf regelen, (leren en) ontwikkelen en het afstemmen van regels op de mogelijkheden van de groep. Door de betekenis van ‘sport’ meer veelzijdig en veelvormig te maken, is sport voor meer doelgroepen haalbaar geworden (Timmers, 2010; 2012).
Veelzijdig (met wekelijks meerdere en verschillende sportvormen), persoonlijk optimaal en op maat sporten, bevordert het sportniveau en de eigen coördinatie-conditie. Sport beleven, leren en ontwikkelen is ook in de loop van de tijd veranderd. De jeugd op school of beginnende vijfenvijftig plussers leren en ontwikkelen hun sportvorm ‘al spelend’. Zoals van twee tegen twee, via vier tegen vier …..naar zeven tegen zeven voetballen. Leren van rollen (spelobservator, trainer/coach, scheidsrechter,…) en van sportmethoden is vanaf de jaren tachtig in de Lichamelijke Opvoeding en ook wel in de jeugdsport in zwang geraakt. Het is ook ideaal voor de 55-plussers die alles samen willen regelen en ontwikkelen. Zie verder de links bij SPORT ONTWIKKELEN en SPORTVORMEN.
Sporten op maat ontwikkelen!
Als 55-plusser kies je vaak voor sportvormen die je bekend zijn of waaraan je eerder hebt deelgenomen. Maar deelname aan onbekende of nieuwe vormen zijn mogelijk. Je kunt kiezen uit naar aard verschillende activiteiten (bijvoorbeeld duur- of spelsporten) en op verschillend niveau. Spelsporten bijvoorbeeld vereisen vaak meer coördinatie dan duursporten en een miksport als bowlen is minder moeilijk dan een doelsport als floorball of indoorhockey. Kies daarom op de eerste plaats een activiteit op maat die aansluit bij je (coördinatie)niveau en vervolgens de spelregels die daarbij aansluiten. In de loop van de tijd is het aan te bevelen om rekening te houden met vermindering van je fysieke mogelijkheden en toenemende blessuregevoeligheid. ‘Op maat’ sporten wordt dan steeds meer noodzaak.
Sportvormen zijn voor maatwerk naar aard en moeilijkheid op drie niveaus te ordenen. Die niveaus zijn ……
Basaal complexiteitsniveau: het ‘al verplaatsend in balans blijven c.q. je evenwicht houden’, zoals bij wandelen of fietsen. Een fysieke voorwaarde. Kennis hebben van het te gebruiken materiaal of te benutten omgevingsvoorwaarden (‘harder trappen als je een heuvel opgaat’) is een mentaal-cognitieve voorwaarde. Het is een ‘actie’ van jouw lichaam met het beschikbare materiaal (fietskwaliteit) in een bepaalde omgeving.
Gemiddeld complexiteitsniveau: met eigen acties reageren op het gedrag van medespeler(s) en/of tegenstander(s), het zelf meer tactisch handelen, maakt tennis, badminton of tafeltennis wat coördinatie betreft complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) en bewegen op maat en ritme van de muziek.
Hoog complexiteitsniveau doelsporten als floorball (uni- of zaalhockey) en streetbasketball zijn weer complexer. Gedrag van mede- en tegenspeler(s) is van invloe op het individuele tactisch spelgedrag en van het team. Op dit niveau is ook van belang: het inzicht krijgen in hoe je beweeg- en sportvormen al doende leert en ontwikkelt (de leer- of ontwikkelmethode; het leren hoe te leren).
Een activiteit is dus‘op maat’ als deze op het coördinatieniveau van de groep deelnemers aansluit. Dat betekent dat de ene groep beter kan gaan bowlen (‘basaal niveau’) en een andere groep ‘klein terrein voetbal (vier tegen vier)’ (‘hoog niveau’) zou moeten gaan spelen. Door spelregels te veranderen is overigens elke sportvorm voor elke groep geschikt te maken.
Door samen en individueel goede keuzes te maken, kun je een leven lang sportgericht bezig zijn. Mits je de essentie van een sportvorm handhaaft. ‘Vier tegen vier voetbal met twee klein doeltjes’ blijft immers voetbal.
Regels veranderen om iedereen optimaal te laten sporten!
Om optimaal te sporten is afstemming van een sportvorm op de groep en het individu nodig. In competitieve wedstrijdsport zijn de sportvormen ook eindvormen: volleybal-zes tegen zes of hockey-elf tegen elf. Verwante eindvormen zijn hiervan afgeleid: volleybal - vier tegen vier of beach-volleyball en hockey - vier tegen vier (in de zaal) of floorball (zaalhockeyvorm). Een verwante basketbal-sport- of eindvorm is streetbasketball. Deze wordt Olympisch en dus nu een ‘echte’ sporteindvorm. ‘Verwant-zijn’ betekende hier: ‘drie tegen drie of vier tegen vier basketballen op een half basketbalspeelveld, met dus een basket en met recht van aanval halen bij de middenlijn’. Indoorsoft- of baseball kan in grotere sporthallen in zestallen worden gespeeld. Dat gebeurt in een verwante baseballeindvorm met twee slagmensen, vier veldspelers, drie honken en aangepast spelmateriaal. Waterpolo kan ook in de breedte van een zwembad worden gespeeld. Dan kun je het spel zelfs lopend of zwemmend ‘nat’ spelen. Waterbasketbal - met twee drijvende baskets - is eveneens mogelijk. Een combinatie van boksen en judo is een ‘vechtsport’ die op maat van 55-plussers – mannen en vrouwen - is te maken en ‘al spelend’ is te ontwikkelen. Zie het ‘spelend boksen’ bij de link SPORT ONTWIKKELEN.
Bij al deze verwante eindvormen blijft de essentie van een sportvorm gehandhaafd én dus…. een sportgerichte beleving. Een overzicht van vele aan de ‘sport’ ontleende sportvormen en sportgebieden is te vinden in hoofdstuk 3 van ‘Sport op Maat (Timmers, 2010). U kunt dat hoofdstuk en eventueel het boek op deze site gratis downloaden (bij LEESWIJZER).
Bij het recreatieve of onderling sporten stel je samen de ‘spelregels’ vast. De essentie van (verwante) sport-eindvormen en de onderling geregelde sportvormen blijft hetzelfde. De essentie van bijvoorbeeld ‘volleybal’ is: ‘twee partijen spelen tegen elkaar, waarbij de bal via de handen, al of niet via een medespeler, over een net op de grond bij de tegenpartij terecht komt’. De ‘sportvorm’ kan dus: twee tegen twee, vier tegen vier of zes tegen zes, zijn én je kunt het spelen van de bal op onderling verschillende manieren toestaan.
Optimaal presteren én ervaren, maakt sporten leuker!
Presteren doe je op verschillende niveaus afhankelijk van je motorische, cognitieve/mentale of sociale (denk aan speltactiek) mogelijkheden in samenhang. Ook na je 55e is een zekere mate van ‘allround’ of veelzijdig en veelvormig sporten aan te bevelen. ‘Wat’ en ‘hoe’ je dat doet bij de ontwikkeling van een of meerdere sportvormen is een eigen keuze of samen te bepalen. Er zijn zeventigjarigen die bergen beklimmen of motorrijden of gewoon dagelijks sporten: ‘hard’ fietsen, wandelen, tafeltennissen, kano’en. Kies maar. Sportvormen verschillen in moeilijkheidsgraad qua fysieke (de wijze van bewegen) en/of mentale coördinatie (strategisch en de mate van effectief en efficiënt handelen). Sportvormen op zich bieden u de mogelijkheid tot maatwerk. Die drie niveaus van complexiteit hebben we hiervoor al genoemd. Het is de kunst om een activiteit op maat te kiezen, vervolgens de daarbij horende regels op maat vast te stellen en dan hoe je een activteit samen en individueel kunt leren veerbeteren en ontwikkelen. Enige kennis op het gebied van: ‘eerste hulp bij sportongevallen’ en reanimatie; je verantwoord inspannen; een methode van leren en ontwikkelen kennen én de wijze van elkaar begeleiden of coachen. Vroegere sportervaring(en) kunnen hierbij als brond dienen.
Optimaal presteren en ervaren is de kern van de sportbeoefening van de 55 -plusser. Daarvoor is een meer dan gemiddelde coördinatieve inspanning van drie tot vijf keer sporten per week, aan te bevelen.
Optimaal presteren heeft drie dimensies….
Dimensie 1. Een activiteit of sportvorm is optimaal effectief als deze op ‘zestig tot zeventig procent van het persoonlijk maximaal coördinatievermogen’ wordt uitgevoerd. Hiervoor is een ‘matig intensieve inzet of inspanning’ nodig op, zo mogelijk, op alle dagen van de week met per activiteit een inzet van een tot drie uur per dag in een variërende inspanning en eventueel voldoende relatieve rustmomenten. Dat zijn: korte pauzes waarin ‘licht’ wordt bewogen. ‘Matig intensief’ betekent voor de 55-plusser 4 tot 5 km per uur wandelen, 15 tot 20 km per uur fietsen, een of twee uur ‘vier tegen vier volleyballen’, afgewisseld met die korte rustmomenten of ‘time outs’. De activiteiten herhalen zich dagelijks, wekelijks en over een langere periode of komen in een bepaalde periode veel voor. Een week gaan skiën bijvoorbeeld.
Dimensie 2. Dagelijks en wekelijks doe je aan meerdere gevarieerde activiteiten of taken zoals sportvormen. Voor een zeventigjarige bijvoorbeeld: dagelijks dertig kilometer fietsen in een stevig tempo, wekelijks vijftien kilometer nordic walken, een uurtje tafeltennissen, een keer per maand een uurtje zwemmen, in de zomer wekelijks onderling honk-softballen en twee uurtjes kajakken, in de winter een week skiën en – zo mogelijk - dagelijks schaatsen of maandelijks een paar uur op de ijsbaan bezig zijn. Meer veelvormig of allround sporten maakt het sporten nog optimaler.
Dimensie 3. Bij veel activiteiten of taken is sprake van achtereenvolgens beleven, leren (én leren hoe te leren), ontwikkelen en het elkaar daarbij begeleiden of coachen. Daarmee wordt het sporten veelzijdiger. Een 55-plus club bestaat zo mogelijk uit een mix van mannen en vrouwen, die verschillen in mogelijkheden, interesse en sociale vaardigheden. De groep zorgt zelf voor een (mentaal) veilige, verantwoorde en activerende leefomgeving. Ze regelt, ontwikkelt of verandert alles samen in overleg. Een kartrekker kan dat proces op weg helpen en een beetje (bij)sturen.
|
Samen een activerende clubomgeving maken!
Activerende (sport)clubomgevingen hebben - samenvattend - het volgende totaalplaatje én (onderstreepte) kenmerken nodig om het ‘anders deelnemen’ te kunnen realiseren…
’Een 55-plusser wil sporten omdat hij of zij een sportvorm uitdagend en plezierig vindt én sportgericht. Het motiveert mij. Ik wil vooral beleven, maar ook nog optimaal presteren en natuurlijk op maat. Dat wil ik samen doen met sporters van ongeveer dezelfde leeftijd. Het zelf een activiteit regelen en ontwikkelen, maakt het nog leuker. Een kartrekker begeleidt ons. De groep reguleert in principe alles zelf. Sport is voor ons vereenvoudigde wedstrijdsport (kleiner veld, minder spelers, ander materiaal) die we onderling beoefenen. Regels worden op de mogelijkheden van de groep en – zo nodig - op die van individuele spelers afgestemd. Samen een sport beleven door het uitvoeren van een eind(sport)vorm, is het belangrijkste. Naast voldoende beleving gaat het ons om het leren of verbeteren van sportvaardigheden. Ieder op eigen niveau. Het zelf en samen ontwikkelen van een sportvorm op de langere termijn is wenselijk. Dat doe je door elkaar te ‘al vragend’ te begeleiden of coachen, maar alleen als je dat zelf wilt. ‘Matig intensief’ bewegen is optimaal als dat gebeurt met driekwart inspanning van je persoonlijk maximaal coördinatievermogen op fysiek (doelgericht handelen) en mentaal gebied (strategisch handelen). Een brede of allround ontwikkeling van de coördinatie is aan te bevelen. Voldoende intensief sporten in clubverband is gezond. Het ontspant omdat zowel de sportvorm als de wijze van deelnemen je plezier geeft. Iedereen kan hieraan optimaal deelnemen: mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, gezonde sporters en met fysieke beperkingen (chronische ziekten). De groep zorgt voor een veilige, verantwoorde en activerende (sport)omgeving. Een gemengde groep van 55-plussers vereist een ‘goed omgaan’ met de verschillen van elkaar. Ook hier hangt de kwaliteit van het ‘omgaan met elkaar’ af van de in de club aanwezige beroeps- en sportervaring’.
‘Ontwikkelen’ doe je alleen en samen door het toepassn van methoden die vaak ook bij verschillende sportvormen gelijk zijn. Zie hiervoor verder bij de link SPORT ONTWIKKELEN.
De nieuwe generatie (van de nu en straks 55 tot 75-jarigen) wil ook de inhoud van een sportvorm ‘anders’. Het verschi met het vroegere sporten is ….
Het ‘oude’ sporten
|
Het 'nieuwe' of ‘anders’ sporten
|
Competitief wedstrijdgericht
Officiële wedstrijdsportvorm (‘voetbal is elf tegen elf’)
‘Vaste’ en onveranderbare sportregels
Doel: maximaal presteren/inspannen (op elk niveau)
Niveau-homogene groepen
Mannen en vrouwen, beginners en gevorderden sporten apart
Geleide sportontwikkeling door trainer-coach
|
Recreatief of onderling wedstrijdgericht
Essentie=wedstrijdsportvorm; vorm=afgeleid of verwant (‘voetbal is ook vier tegen vier’)
Regels (flexibel) afstemmen op groep, team individu
Doel: optimaal presteren/inspannen
Niveau-heterogene groepen
Mannen en vrouwen, beginners en gevorderden sporten (ook) samen
Zelf geleide of elkaar begeleidende sportontwikkeling met ondersteuning van kartrekker
|
De hier bedoelde ‘andere’ sport, is van een andere orde dan het ‘bewegen-gymnstiek-spelen’-gebeuren binnen het MBvO (Meer Bewegen voor Ouderen) of de vaste, gereglementeerde – competitieve - sportvormen binnen sportverenigingen. De zogenaamde veteranensport in een sportvereniging is dan ook vaak kwalitatief onvoldoende of onveilig voor de deelnemers. Bij sport- of fitness-scholen ligt de nadruk op individuele training en verbetering van fysieke aspecten, zoals: kracht, uithoudingsvermogen, snelheid, lenigheid en specifieke coördinatie van delen van het lichaam. Coördnatieve verbetering van het bewegen door leren en ontwikkelen ontbreekt vaak. Zo ook het samenwerkend leren en ontwikkelen in een ’55-plus club’.
Actief leven is ook gezond en zinvol…..
Het is ‘gezond’ omdat het ons een gevoel van vitaliteit, competentie en sociale binding geeft. Het is ‘zinvol’ omdat het bijdraagt aan een als voldoende ervaren invulling van het bestaan in een bepaalde levensfase en in vele verbanden. Je gezond voelen is vooral een samenspel van fysiek (bewegen-sporten), psychisch (leren-ontwikkelen) en sociaal (samenwerken) welbevinden. Het vindt plaats op verschillende ‘clubdeelnameniveaus of -gradaties’ - waaronder ’(55-plus-) sportclubs -van samen beleven, regelen en ontwikkelen ….
Clubdeelnameniveau 1. Ik wil lid worden van een 55-plus ‘sportclub’ (als een voorbeeld…) en het gaat mij om de inhoud. Iedereen doet op zijn of haar niveau mee, maar ook op maat en optimaal, Clubdeelnameniveau 2. Nu gaat de ‘wijze van deelnemen’ - van mij en mijn club- of teamgenoten - belangrijker worden. Je probeert zelf, maar mogelijk ook al anderen te ’coachen’. Beleven, leren en ontwikkelen zijn nu min of meer achtereenvolgens van belang. Ervaar eerst hoe iets gaat of (aan)voelt en daarna wil je iets verbeteren, leren of ontwikkelen. Dan ook los je alleen of samen steeds meer beweeg- en ontwikkelproblemen op / of leer je steeds meer technische en tactische volleybalvaardigheden.
Clubdeelnameniveau 3. Het elkaar begeleiden of coachen wordt ingepast en al doende verder ontwikkeld door de ‘wijze van sporten’ als sporter, team en ‘club’/groep in onderbrekingen of na afloop bespreekbaar te maken. Het gaat hier vooral om het leren en ontwikkelen van een activiteit op de langere termijn. Je verbetert of leert een volleybalvaardigheid (een smash) en je verbetert of ontwikkelt het spel (technisch en tactisch) in fasen. Je leert maar ook leer je hoe te leren.
|
Inspirerende en ondersteunende literatuur
Aamodt & Wang (2008). Aleman (2012). Baars (2007). Bos (2014). Buskes (2013). Van Bottenburg, (2004). Van Bottenburg & Schuyt (1996). Breedveld, van der Poel, de Jong, Collard (2011). Buytendijk (1964; 1965). Crum (1991). Csikszentmihalyi (2007). Damasio (2003; 2010). Denk, Pasche & Schaller, (2003). Dijksterhuis (2015). Draaisma, (2001; 2008; 2010; 2013). De Greef, Stevens, Bult, Lemmink & Rispens (1997). Goldberg (2007; 2009). De Heer (2000). Van den Heuvel & Van der Poel (1999). De Jong (2009). Kirchner (1998). Kirchner & Schaller (1996). De Lange (2012). Van Lindert (Red.; 2009). Meusel (1999). Mieras (2009). Mulder (2009). Mulierinstituut & TNO (2010). NOC*NSF (1999). Noë (2009). Rijsdorp (1971). Rotmans (2012; 2015). Sitskoorn (2008). Sociaal Cultureel Planbureau (2010a; 2014a/b, 2018). Steenbergen (2004). Tamboer & Steenbergen (2000). Timmers, E. (2010; 2012). Timmers, E. & Mulder, M.J. (2006). Verhaeghe (2015). Withagen (2013). Van der Zee (2012).
Zie voor de volledige titels bij LITERATUUR