Samenvatting. Bewegen én Sporten & Leren én Ontwikkelen zijn de pijlers van een actieve leefstijl. Samen zijn ze fundamenteel voor ons bestaan. ‘Ontwikkelend leven, bewegen, sporten’ is typerend voor de Westerse samenleving. Sportkenmerken: ‘competitief, maximaal presteren én willen winnen’, zie je ook op vele andere maatschappelijke gebieden terug. Sportgericht is daarvoor een goede metafoor. Een kenmerk dat vooral bij 55-plussers steeds meer aandacht krijgt – en ook aan sport verwant is - is het ‘optimaal samenwerkend presteren, ervaren, ontwikkelen’. Een uitdaging voor een ‘club’ van vaak overwegend leeftijdgenoten.
Lees- en fundamenteel/planniveau 2 voor kartrekker, coördinator, leefstijlcoach en/of de 55-plusser.
Oefenen van het actieve leven!
De nieuwe generatie (geboren in de jaren veertig, vijftig en begin jaren zestig) heeft over het algemeen en een leven lang voorkeur voor een actieve, gezonde en zinvolle, leefstijl. Daarmee wil ze ‘midden in de samenleving’ (blijven) staan en op meerdere leefgebieden (vrijwilligers)werk, zorg, ontspanning én (leren en) ontwikkeling (Baars, 2007). De basisfundamenten van deze leefstijl zijn: bewegen/sporten en leren/ontwikkelen (Bult, 2014; Timmers (2010; 2012; 2018) Het zijn de aanjagers van veranderingen in het gedrag van mens en samenleving en een levensfase-gebonden antwoord op wat de omgeving van ons vraagt. Omgevingen zijn meer of minder verander- en ontwikkelbaar en dat is van invloed op de mate van investeren in jezelf, in de relaties met anderen (inclusief het inspireren van anderen) en omgevingen (SCP, 2006a; Timmers, 2012). Samen bewegen/sporten en ontwikkelen is een sociaal gebeuren dat bij voorkeur plaatsvindt in ‘clubs’, groepen, netwerken en/of leefgemeenschappen. Zo ook het ‘ontwikkelend bewegen, spelen of sporten’.
Ontwikkeling van eigen identiteit en van de groep!
Ontwikkeling levert mij of de groep kennis/informatie en vaardigheden/competenties op én beïnvloedt zowel het persoonlijk als collectief gedrag. Hiervoor is investeren in jezelf, relaties met en het inspireren van anderen én (veranderen van) omgevingen. Persoonlijke of collectieve identiteit omvat: het kennen van jezelf of onszelf = zelf-of groepsbesef; het opbouwen van een eigen bestaan, alleen en samen met anderen = ontwikkelingsbesef en het (samen) uitvoeren van functies en rollen in ‘clubs’ of netwerken = omgevingsbesef (Verkuylen, 2010; Timmers 2012).
Ontwikkelen gaat bij voorkeur uit naar gebieden, taken of activiteiten waarin je in vergelijking met anderen, meer dan gemiddeld bekwaam bent of ‘talent’ voor hebt. Om “expert te worden in een bepaalde sportvorm, kunstvorm of tak van wetenschap is ten minste tien jaar (of tien maal duizend uur) oefenen-trainen-ontwikkelen nodig” (Bos, 2014, p.25). Behalve veel interesse en tijd is ook inspanning, betrokkenheid en doorzettingsvermogen nodig. ‘Vroeger aardig hebben gejudood en gevoetbald, vraagt van een zestigjarige nu het herhaald (opnieuw) aanspreken van fysieke en mentale mogelijkheden en deze - op een ander niveau – deels weer opnieuw ontwikkelen’. Na het bereiken van een ‘top’ zal geleidelijk afname van kwaliteit plaatsvinden. Inzet en inspanning zorgen wel dat je optimaal kunt blijven presteren op een acceptabel functioneringsniveau. Bos (2015, p.235) zegt daarover….”We moeten niet het besef kwijtraken dat mensen wezens zijn die dankzij een zekere vrijheid verantwoordelijk zijn voor hun handelen en die daardoor in staat zijn zichzelf en de wereld verder te ontwikkelen. Iedere keuze die we maken – in de politiek, wetenschap of beroep – kan anders uitvallen”. Iedereen geeft voor zichzelf betekenis of waardering aan gebeurtenissen en (maatschappelijke) ontwikkelingen en aan die bij zichzelf. Dat is een dialogisch proces tussen mij, anderen en een omgeving (Baltes et al., 2006).
Bewegingsidentiteit en ontwikkelend sporten en spelen
Identiteit bestaat ook uit de eigen bewegings- of sportidentiteit. Er is een lichaams-/bewegingsplan voor ons gedrag c.q. bewegingsmogelijkheden. Er is een lichaams-/bewegingsbesef over hoe ik mijn eigen bewegen of gedrag in en ten opzichte van mijn omgeving ervaar. Tenslotte is er een lichaams-/bewegingsidee over hoe ik denk ik dat anderen mijn bewegen of gedrag zien. Er is kortom sprake van sociaal-culturele afhankelijkheid én een uitdagende omgeving, die mij beïnvloedt, die ik min of meer kan veranderen en waaraan ik mij kan overgeven (Kugel, 1969; Mieras, 2009; Tamboer, 1989; Withagen, 2010). Interactie tussen persoon, lichaam en omgeving correspondeert met uitspraken als “Ik denk en niet mijn brein. Ik loop hard en niet mijn benen. Het lichaam kan bewust en doelgericht handelen en onbewust – via het bewegen van spieren - functioneren. We zijn ‘belichaamde wezens’ die één zijn met hun omgeving (Bos, 2014). En eerder al ….. “mijn lichaam ontdekt hoe ik kan scoren, weet hoe ik in balans blijft of hoe ik een speer hard kan ‘raken’ (Buytendijk, 1965, p.237)”. Totaalervaringen met een sportvorm (bijvoorbeeld volleybal), beïnvloeden ons als mens in ‘totaal’. We zijn immers een geheel van denken, voelen, handelen en waarderen ofwel fysiek-motorisch, mentaal-cognitief en affectief. “Wie wij worden - ons specifiek gedrag en opvattingen op een specifiek terrein - hangt dus af van onszelf én onze omgeving” (Verhaeghe, 2012; p.11).
Beweeg-, spel- en sportomgevingen hebben enkele dominante kenmerken en betekenissen die voor vele andere omgevingen gelden (Tamboer, 1989; Withagen, 2010). Spelen, sporten, presteren, wedijveren en samenwerken zijn typisch menselijke gedragskenmerken die bijvoorbeeld in sport- of spelvormen, maar ook op vele andere gebieden in de samenleving, zijn terug te vinden.
In het Engelse taalgebied betekent spel: play = spel als houding of instelling, gericht op het proces én game = spel als aan regels gebonden handelen, gericht op vorm- en resultaat. Beide kenmerken zijn binnen een activiteit vaak in verschillende mate van toepassing.
Elke sportvorm omvat spel (play én game dus), wedijver én samenwerking. Als winnen, de beste zijn door zo maximaal (individueel of samen) mogelijk te presteren, centraal staat overheerst het resultaat en is ‘spel vooral bedoeld als game’. Sporten onder zo gelijk mogelijke condities en volgens ‘vaststaande’ regels maakt vergelijking van het kunnen duidelijk. Het niveau (topsport, breedtesport, onderlinge of recreatieve sport) bepaalt de noodzaak daarvan. Als wedijver, samenwerken, optimaal presteren en fair play overheerst, dan kun je ‘regels’ ook onderling afspreken en overheerst ‘spel als play’. Sport is dan meer recreatief, regels worden veelal samen afgesproken en zijn beter op de mogelijkheden van de deelnemers afgestemd. Competitie of coöperatie, maximaal of optimaal, individueel of samenwerkend presteren, zijn kenmerken die je behalve in de sport op vele gebieden in de samenleving aantreft.
Competitief handelen heeft in het algemeen de volgende kenmerken: ‘bereiken van doelen (winnen); ernst overheerst; veel oefenen of trainen; volhouden en doorzetten; individueel of als groep maximaal presteren; systematisch trainen, maar ook leren en ontwikkelen; effectiviteit of resultaat is belangrijker dan efficiëntie of het proces. Binnen het je op deze manier gedragen staat ‘spelen om het maximaal presteren/het winnen van competities’ centraal.
Coöperatief handelen (in de sport meestal ‘recreatief handelen’ genoemd) heeft in het algemeen de volgende kenmerken: ‘gericht op optimaal presteren, plezier/genieten staat centraal; processen optimaliseren; streven naar gemeenschappelijk zinvol resultaat. Optimaal presteren vereist het afstemmen van regels op de mogelijkheden van de groep of het individu. Dat kan alleen bij het onderling bezig zijn waarbij de deelnamekansen of participatiemogelijkheid voor iedereen zoveel mogelijk gelijk moeten zijn.
In private, zelf samengestelde en onderling regelende 55-plus clubs, maken deelnemers in principe hun eigen regels. Een mentaal veilige context, bevordert het (zelf)vertrouwen en vooral de ontwikkelingsmogelijkheden binnen zo’n club. Bij deze ‘wijze van deelnemen’ is het gezamenlijke resultaat, waaraan iedereen in verschillende mate bijdraagt, bevredigender dan het individuele resultaat (Timmers, 2010). Ontwikkelen in ‘clubverband’ betekent het op verschillende niveaus leren van (complexe gehelen van) vaardigheden, het leren van daarop afgestemde regels en rollen (observator, aanvoerder, coach, kartrekker,…) en het leren van een aanpak of methode over ‘hoe een activiteit te leren, ontwikkelen of trainen is’. Zie het concept ‘Actief leren leven en sporten voor de 55-plusser’ en de basis van het OLDACTION-project ’55-plus Sport & Leefstijl’.
Ontwikkelend leven en sporten
Een wereld zonder (belangen- of waarde)conflicten is ondenkbaar, maar ook onwenselijk. Botsingen van tegengestelde meningen en belangen in een open samenleving, zijn een goede zaak. Op vele gebieden - zoals sport, wetenschap, rechtspraak, politiek – kunnen gemakkelijk conflicten ontstaan. Achterhuis & de Koning (2014) spreken in hun cultuuranalyse van ‘vreedzaam vechten’(p.23) of de kunst die vrede en welvaart met zich meebrengt en een manier om historische processen beter te begrijpen. Het gaat hier om de ontwikkeling van een vooral collectieve discipline en een ‘leren van de mens’. Het zich vrijwillig leren houden aan regels of opvattingen c.q. toepassen van vreedzame vechtstrategieën.
“Er is vrijheidsbegrenzing nodig van culturen die dominant verticaal of horizontaal geordend zijn. Verticaal is het ondergeschikt zijn aan personen en instellingen die weinig ruimte bieden. Horizontaal is het ondergeschikt zijn aan formele procedures die een grotere vrijheidsmarge mogelijk maakt. Deze reguleren het gedrag van mensen (p.23 & 371). ‘Horizontalisering’ is een essentieel kenmerk van modernisering (p.66), zoals we die bijvoorbeeld in Nederland aantreffen. Individuele vrijheidsbegrenzing en zelfbeperking is hierbij een kwestie van oefenen in het leren reguleren c.q. het leren gedisciplineerd te handelen.
Het omgaan met conflicten kent vier manieren van ‘strijd aangaan’ ofwel het tonen van ‘sportiviteit’: worstelen (om bestaan te beveiligen), wedijveren (met gelijke verlangens), ijveren (om de waarden, belangen, opvattingen, overtuigingen – hun identiteit - tegen anderen te verdedigen) en ontworstelen (aan door traditie gegeven waarden en voorschriften). Zo beschouwt kan “de wereld van de sport een metafoor zijn voor het moderne beschavingsbewustzijn. Deelnemers zijn gelijk, regels reguleren het gedrag en de instelling is op sportief handelen gericht. Een lange training in sportiviteit heeft ons inmiddels in staat gesteld de geweldsdreiging op bevredigende wijze te bedwingen (p.34-35). Bij ‘optimaal samen sporten’ staat niet het winnen centraal maar ontwikkelen en het van en met elkaar leren hoe – en relatief gezien - beter te worden. Dat zorgt op meer gebieden voor een sportieve samenleving.
De Duitse filosoof Peter Sloterdijk (2011) neemt het ‘trainen van een atleet’ als metafoor en beschouwt het oefenend leven als het 'leven leren leven' (p.211). “We nemen geen genoegen meer met het leven, zoals dat is gegeven. We oefenen voortdurend om dat te verbeteren of te vernieuwen en om onszelf daarmee te herscheppen. Dat oefenen is een herhaald handelen van rituelen, technieken, methoden en training en heeft als doel: het leven leren leven en je talenten (datgeen waarin je gemiddeld gezien aanleg voor hebt) in de verschillende levensfasen te ontplooien”. Dat is dus voor de ene honderdjarige vijftig meter 'sprinten' en voor de ander het schrijven van een 'life review'. Oefenen is tevens het 'moeten veranderen' of trainen (Sloterdijk, 2011, p.41).
Kenmerken van de sportcultuur tref je op vele gebieden in de samenleving. Presteren is het verleggen van grenzen. Een individuele of gezamenlijke actie. Vanaf eind jaren negentig staat de ‘maakbaarheid van de mens in de samenleving’ meer centraal. Vooral in de zin van het ‘economisch succesvol-zijn’, speelt een belangrijke rol. Dit dominerende maatschappelijke neoliberale model bepaalt voor een belangrijk deel onze identiteit (competitief, op eigen profijt gericht, zelfverantwoordelijk voor succes en falen). “Het competentiegerichte onderwijs heeft dit ideologische gedachtegoed van het neoliberalisme volledig geïmplementeerd in de scholing van onze kinderen” (Verhaeghe, 2012, p.161). “De belangrijkste oorzaak van het verdwijnen van het gemeenschapsgevoel en de opkomst van een doorgedreven individualisme is verbonden met dit huidige model, dat op een systematische manier mensen tegen elkaar opzet en tot een toenemende mate van ongelijkheid leidt. Willen we terugkeren naar meer evenwicht tussen gelijkheid en verschil en tussen gemeenschapszin en autonomie, dan zullen we de huidige arbeidsorganisatie ernstig moeten wijzigen en economie, maar ook opleidingen, moeten veranderen” (Verhaeghe, 2012, p.215). Het ‘samen ontwikkelen’ vereist, een leven lang, de bereidheid tot het willen veranderen.
Samenwerkend presteren en ervaren door elkaar al begeleidend te inspireren, vindt in lerende organisaties plaats. Dat kan ook een ’55-plus club’ zijn. Het past goed bij de levensfase van de nieuwe generatie 55-plussers in een ‘club’ die je als volgt kunt typeren.
Zowel jong als oud ambieert een leven lang actief (ondernemend, vitaal) leven. Daarvoor is een optimaal fysiek, sociaal én mentaal-cognitief beleven, leren - ontwikkelen nodig. Het te bereiken niveau hangt af van de eigen competenties én de mogelijkheden van (leer- en ontwikkel)omgevingen of de mate van het veranderen daarvan. Actief ontwikkelen raagt om een veelzijdige en veelvormige inhoud. Dat betekent een allround functioneren op vele manieren en gebieden. Sport, als aspect van ontspanning, is zo’n gebied dat behalve een allround ontwikkelen ook optimaal en/of maximaal ervaren mogelijk maakt. Sporten moeten dan niet alleen competitief te beoefenen zijn, maar, vooral bij het ouder worden, ook recreatief, onderling en samen te regelen zijn. Een kartrekker kan die aanpak stimuleren. Samenwerkend leren in een ‘club(je)’, bevordert de ontwikkeling van een ‘inhoud of activiteit’, de ‘wijze van deelnemen of aanpak’ en het actief participeren in de samenleving. Veelzijdig, veelvormig en/of allround handelen is complex, vereist het leren van totaalplaatjes, maar is ook altijd uitdagend. (Timmers, 2010; 2012).
Grenzen aan sportontwikkeling
Sport is één aspect van onze cultuur en veel sportkenmerken gelden voor meerdere gebieden in de samenleving. Dat kunnen ook negatieve kenmerken zijn. Wagendorp (2018) noemt veel in de sport en haar ontwikkeling: ‘vals spel’. Door professionalisering en commercialisering worden de belangen groter en komen we verschijnselen tegen als doping, het oneigenlijk gebruik van medicijnen, genetische manipulatie en matchfixing. Techniekontwikkeling en materiaalinnovatie worden niet altijd openlijk getoond of opgenomen in de sportregels.
De (grenzen van de) regels worden door nationale en internationale bonden vastgesteld en gehandhaafd. Die handhaving verschilt onderling sterk. Nationalistische sentimenten spelen in internationaal sportverband vaak een dominante rol. Corruptie komt veel in sportorganisaties voor. “Geld gaat het op alle fronten winnen” (Wagendorp, 2018, p.64). De sportontwikkeling gaat in de richting van entertainment of ‘circus’. Wagendorp ziet een parallel tussen de professionele (top)sportontwikkeling en de technologische ontwikkeling in onze samenleving (Harari, 2017) ….”Wat rest de mens nog, in een wereld waarin niet alleen de productie van consumptiegoederen volledig zal zijn geautomatiseerd? Waarin algoritmes betere medische diagnoses zullen kunnen stellen dan de knapste specialist? Waarin politieke besluiten niet langer zullen worden genomen op basis van emoties en politieke voorkeuren, maar op basis van analyse van zeeën aan data? Waarin de menselijke intelligentie zal zijn overvleugeld door die van algoritmes en zelflerende computers?”
Het is dan ook zeer gewenst onderscheid te gaan maken tussen de betaalde top- en breedtesport en de niet betaalde competitiesport. Er is ook plaats gewenst voor onbetaalde, competitiegerichte breedtesport én onderlinge-, niet competitiegerichte recreatiesport. Dat laatste voor specifieke groepen zoals bijvoorbeeld voor 45-, 55- en 65-plussers, mannen en vrouwen apart en/of samen. Met vaste of lokale op niveau afgestemde en afgesproken regels.
Niet de professioneel georganiseerde, competitieve top- en breedtesport , maar de meer belevingsgerichte, zichzelf organiserende recreatieve breedtesport, kan aan die technologische en deels vervreemdende werking van de samenleving, tegenwicht bieden. Daarin is ook ruimte voor zelfontwikkeling en de spelende mens.
Inspirerende literatuur voor deze tekst: zie LITERATUUR
Achterhuis & Koning (2014). De Beauvoir (1987). Bos (2014). Bottenburg (2004). Bottenburg & Schuyt (1996). Breedveld (2011). Breeuwsma (1994). Buskes (2013). Buytendijk, 1965. Crum (1991). Csikszentmihalyi (2007). Dohmen & Baars (2010). De Heer (2000). Van den Heuvel & Van der Poel (1999). Huizinga (1938; 1955; 2008; 2010). Hünneman & Wildevuur ( 2008). Jardine (2011). Kugel (1969). Van Lindert (2009). Mak (2012). Mieras (2009). Mulierinstituut/TNO (2010). NOC*NSF (1999). Rademakers (2003). Sloterdijk (2011). Sociaal Cultureel Planbureau (2006a; 2010a; 2010b). Steenbergen (2004). Stuurman (2009). Tamboer (1989). Timmers (2003; 2009; 2010; 2012). Verhaeghe (2012). Verhoeven (2013). Verkuylen (2010). Wagendorp (2018). Withagen (2013).