Leefstijlen in praktijk
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Leefstijlen van drie generaties - de nieuwe, de oude en de toekomstige - in praktijk (bijgewerkte versie: juli 2017)


Samenvatting
. De nieuwe generatie 55-plussers – geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig – staat op vele punten ‘anders’ in het leven dan de vooroorlogse generatie. Maar wat is ‘anders?’ De nu 55 tot 75 jarigen zijn over het algemeen meer betrokken, vitaler, actiever/ondernemender en meer op samen beleven en optimaal leren en ontwikkelen ingesteld. Een actieve leefstijl past bij hen en stimuleert het meer zelfstandig, zelfsturend en zelfverantwoordelijk functioneren. Daarmee sta je een leven lang ‘midden in de samenleving’. En…de nieuwe generatie leeft langer, voelt zich (lang) gezond en beschikt over meer ‘vrij te besteden tijd’. Nu nog meer gaan samenwerken aan optimaal activerende omgevingen.

Lees- en fundamenteel niveau 2 voor ontwikkelaars, kartrekkers, coördinatoren, leefstijlcoaches en 55-plussers. 


Onderstaande tekst typeert op hoofdlijnen de leefstijl van de nieuwe, de oude én de toekomstige generatie. Die van de nieuwe en toekomstige generatie verandert onder invloed van de ontwikkelingen in onze cultuur en samenleving. Die mogelijke beïnvloeding wordt door veel auteurs beschreven en is terug te vinden bij….
Cultuur en identiteit in verandering

 

 


Levenslang ‘actief leven’
Een leefstijl ontwikkelen we gedurende ons leven en deze zal per levensfase deels veranderen. Er zal wel sprake zijn van enige consistentie in kenmerken in de loop van de tijd. Leefstijl is de resultante van wat iemand kan maken van zijn omgevingen en in relatie met de eigen mogelijkheden. Er zijn meerdere omgevingen, waarin we functioneren. In het 'groot': cultuur en samenleving of in het 'klein': leef- en woonomgevingen. Gebeurtenissen of ontwikkelingen in de samenleving c.q. cultuur zijn van invloed op ons gedrag en opvattingen (onze identiteit) en van de ‘clubs’, groepen, netwerken of leefgemeenschappen waartoe we (willen) behoren. Soms ondergaan we veranderingen en soms (re)ageren we erop.
De nieuwe generatie – geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig – is door har ervaringen in opvoeding, onderwijs/opleidingen en werk gericht op zelfstandig, zelfsturend of zelfverantwoordelijk handelen. Veranderingen prikkelen haar tot een fysiek-mentaal actieve, betrokken, ondernemende en vitale leefstijl (Timmers, 2010; 2012). Een leefstijl geldt die ook overwegend bij de toekomstige generatie, de nu 35 tot 55 jarigen en geboren in midden jaren zestig, zeventig en tachtig, te vinden is. Met deze leefstijl is het mogelijk om nu en in de toekomst, ‘midden in de samenleving’ te blijven staan, er actief in te participeren. Een leefstijl staat los van de achtergrond (niveau, opleiding of sociaal- economische status) van mensen. De individuele toepassing verschilt en ‘meer van belang’ zijn als je voor alle aspecten tussen de haakjes 'relatief hoog' kunt plaatsen. De kernaspecten en -acties van een actieve leefstijl zijn de volgende ....

Fysiek en mentaal Actief

Leven voor gezond gevoel

Zinvol Leven

**Fysiek en mentaal Actieve Leefstijl….. = midden in (en na je 65e) – vooral de lokale - samenleving (blijven) staan.
Kernpunten:

**veel bewegen-sporten &

**(beleven-)leren-ontwikkelen1

 

*Zelfstandig, zelfsturend en zelfverantwoordelijk handelen.














*Actief deelnemen (= beleven, leren en ontwikkelen/leren hoe te leren) aan meerdere, naar aard verschillende ‘clubs’ of netwerken: clubvorming.

*Optimaal2 ervaren (flow?) en presteren én op maat (= afgestemd op je fysieke en mentale mogelijkheden) willen presteren c.q. functioneren in een mixgroep die naar niveau en achtergrond verschillend is.
*Onderling sportgericht, optimaal en op maat presteren.
*Goed-veilig (leren) omgaan met verschillen van elkaar in mogelijkheden en interesses.

 

 

*Vele activiteiten en taken op het gebied van werk, zorg, ontspanning (zoals sport) en ontwikkeling3 . ‘Allround’ in breedte op vele gebieden.

*‘Rijke’ (voldoende, gevarieerde, in breedte en diepgang) tijdbesteding met voldoende belevingstijd voor alle betrokkenen4.
*Samenwerkend leren en ontwikkelen in 55-plus ‘clubs’ of netwerken door actieve participatie.
*Begeleidend zijn naar anderen toe en begeleid (willen) worden.

*Ontwikkelen van eigen praktijktheorie over (delen van) het ‘leven’, mede op basis van regelmatige reflectie van jezelf en met anderen samen (life review; ‘teach what you preach’).


1 Ontwikkelen is toekomstgericht en betekent investeren in en van jezelf, in de relaties met anderen, in omgevingen en in het inspireren van anderen. Zowel in ‘breedte’ als ‘diepte’ op veel gebieden. Ontwikkel ‘totaalplaatjes’ van taak- of activiteitengebieden (bv. zowel motorisch, sociaal/affectief als cognitief leren; fysiek-motorisch en mentaal-cognitief (strategisch handelen) qua coördinatie).

2 Optimaal functioneren betekent: (1) regelmatig (dagelijks) inspanning leveren op driekwart van je persoonlijk maximaal mogelijke vermogen tot coördinatie (fysiek en mentaal); (2) in cycli van beleven, leren, ontwikkelen (of leren hoe te leren); (3) op elk gebied streven naar ontwikkeling in breedte en diepgang ofwel: een allround willen zijn. Voor een ‘goede’ coördinatie op elk niveau en in elke levensfase.
3 Vaak een combinatie van bijvoorbeeld (mantel)zorg, werk, ontwikkeling en misschien ook nog wel ontspanning. Het gaat om het realiseren van ‘totaalplaatjes’: volleybal, schoonhouden huis, fotografie, ….. met al mijn mogelijkheden. Mede gebaseerd op (leer)ervaringen in verleden, heden (genieten van…) en toekomst.
4 Alle betrokkenen ervaren de contacttijd als ‘met voldoende aandacht voor elkaar’. Spreiding van activiteiten en taken in de tijd. Balans in verplichte of vrije keuze en prettige of noodzakelijke activiteiten/taken. 


Een actieve leefstijl van een 55-plusser kan niet zonder een optimale inzet voor…..
1 deelnemen aan en zelf inhoud en vorm geven aan meerdere, naar aard gevarieerde 55-plus clubs, groepen, netwerken of leefgemeenschappen;
2 plannen en projecten ontwerpen om structuur aan je bestaan te geven; deze hebben betrekking op werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling; tijdbesteding, tijdbeleving en tijdverdeling zijn in balans;
3 relatief veel aandacht en tijd besteden aan ‘bewegen/sporten’ en ‘leren/ontwikkelen’ op meerdere gebieden tegelijk en/of na elkaar;
4 ontwerpen, uitvoeren en ontwikkelen van ‘totaalplaatjes’ van activiteiten, thema's of taken (fysiek - mentaal; motorisch - sociaal - cognitief);
5 schetsen van persoonlijke interessegebieden in ‘concepten’ en deze op basis van reflecties (en evaluaties over delen daarvan) blijven ontwikkelen;
6 ontwikkelen van een persoonlijk ‘life review’ op het geheel en/of delen van je bestaan in een algemeen totaalbeeld c.q. ‘stand van zaken’; om de drie of vijf jaar reflectie en herzien. deelnemen aan en zelf inhoud en vorm geven aan meerdere, naar aard gevarieerde 55-plus clubs, groepen, netwerken of leefgemeenschappen;

In Europa wordt de actieve leefstijl als ‘active ageing’(AA) gepromoot. In 2002 is dat omschreven als een proces van optimaliseren van omstandigheden voor fysiek, mentaal en sociaal welzijn en participatie in sociale, economische en culturele activiteiten. Voor de realisering ervan wordt een beroep gedaan op de overheid én de burger. ‘AA’ is de aanbeveling van een persoonlijk actieve leefstijl. Op vele universiteiten in Europa zijn hiervoor leerstoelen op dit gebied geformeerd. ‘AA’ kan worden beschouwd als een ontwikkelingsproject voor een meer gewenste omgevingscreatie (lokaal, landelijk en Europees) en is bedoeld voor iedereen die de ‘zestig passeert’. Wij kiezen voor 55-plus, de in ons land gangbare leeftijdgrens voor een ‘oudere volwassene’.

Actief en gezond leven
Gezond voelen betekent ‘fit zijn, goed in je vel zitten, energie hebben, plezier in het leven hebben, balans ervaren, jezelf ontplooien, niet écht ziek zijn’. Maar hoe we ook leven, toch neemt het gemiddelde aantal jaren zonder chronische ziekten af en onze levensverwachting toe. Zeven van de tien Nederlanders voelen zich gezond en van de 75-plussers vier op de tien. Het is wel te hopen dat je sociaaleconomische status niet laag is, want dan leef je gemiddeld ongezonder en korter. Bij hen beginnen gezondheidsklachten rond het vijftigste jaar. Zit je hoger in die leeftijd volgorde dan pas rond en vanaf het zeventigste jaar. Tegelijk worden we steeds zieker. Dat komt door ons streven naar een (nog) gezonder leven. En niet omdat ons gedrag steeds ongezonder wordt. Als we ons houden aan ‘normen’ kunnen we nooit meer écht gezond zijn.
‘Gezond voelen’ blijkt van plaats en tijd afhankelijk en is persoonlijk. Kwaliteit van leven wordt beter als je jezelf zo weinig mogelijk van die zorg afhankelijk maakt en zo weinig mogelijk door ‘normen’ laat leiden. De toenemende kwaliteit van de medische zorg helpt ons daarbij. Maar zadelt ons tegelijk ook op met dilemma’s. Herstel van een hartinfarct of beroerte kan je tot een ‘kasplantje’ maken of de terminale fase bij een kankerbehandeling onnodig verlengen. De keuze wordt dan: wil ik deze behandeling wel of niet? Levert deze mij kwalitatieve meerwaarde op? Medische zorg dreigt inmiddels door te schieten in overbehandeling. Mensen worden sneller ‘ziek’ verklaard. Zo nemen de collectieve zorgkosten toe en ontstaat een collectief maatschappelijk dilemma. Iedereen zou moeten zoeken naar wat voor het eigen functioneren op maat en optimaal is en ons een ‘voldoend gezond gevoel’ geeft. Het is noodzakelijk om intussen meer belang te hechten aan onze genetische of erfelijk potentieel en onze leefstijl. Gezondheid wordt in dit verband breed opgevat: veel sociale contacten c.q. deelnemen aan vele clubs, ontspanning en inspanning in balans houden en aandacht voor leef-, woon- of werkomgeving. 
De nieuwe en toekomstige generatie krijgen het volgende beeld voorgeschoteld.

 

Actief en zinvol leven
Fysiek en mentaal actief zijn ben je op meerdere gebieden: werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling. Binnen dat totaalplaatje is balans nodig. Dat verschilt bij iedereen en je gevoel en je karakter bepalen dat. Tijdbesteding en tijdverdeling is in elke levensfase deels een keuze en bestaat deels uit verplichtingen die je opgelegd worden of zelf kiest. Zorg voor je vader en moeder zullen velen als een ‘opgelegde verplichting’ zien. Het dagelijks een paar uurtjes sporten heb je jezelf opgelegd. In de jaren zeventig krijgt de vierentwintig uur economie invloed op onze tijdbesteding. Er zijn bedrijfstakken of beroepen waarin continu wordt gewerkt. Winkels en andere publieke dienstverleningsinstellingen verruimen hun openingstijden. Werktijden en werkplekken worden flexibel. Thuiswerken is soms mogelijk. Omdat mannen en vrouwen steeds meer samen aan het werk zijn, ontstaat er ook meer behoefte aan flexibele inzet van tijd op de verschillende leefgebieden (werk, zorg, ….).

De tijdbesteding en –verdeling omvat een veelheid aan taken en activiteiten. En elke taak of activiteit kun je een bepaalde zwaarte of waarde toekennen en of je hierbij voldoende rekening met de tijd die anderen van je verlangen (de belevingstijd). Besteed je voldoende tijd aan je kleinkinderen? Ieder zoekt daarin een eigen balans. Je kunt consumptief en materialistisch op bezit gericht zijn en extreem veel willen shoppen. Je kunt escapistisch amusement nastreven, een roes of lust willen beleven of niets willen doen. Dit alles vereist enig maat houden of grenzen bepalen.

Alles lijkt steeds sneller te moeten of intensiever te gaan en graag heel veel tegelijk. Onthaasten is op z’n tijd nodig en dat doe je door af en toe na te denken over je dosering en met name de tijdbeleving: geef je iedereen wel voldoende aandacht in een tijd dat de media-, informatie- en communicatie-technologie steeds meer van je tijd vraagt. De tijdbesteding bestaat uit werkelijke tijd en beleefde tijd. Een gebeurtenis of ervaring kan feitelijk een uur duren, maar naar je gevoel wel twee uur. Voldoende aandacht, inzet en plezier die met een taak of activiteit samengaan bepalen het gevoel van voldoende tevreden zijn.

Tijd heeft een verleden, heden en toekomst en jouw perspectief daarop. Het vormt je welbevinden, zelfbeeld of identiteit. Met de ideeën van vandaag kijk je terug en bepaal je de verwachtingen voor de toekomst. Je streeft er naar om in elke tijdsperiode de tijdbesteding en de tijdbeleving per taak of activiteit en als totaalplaatje optimaal te laten zijn. Optimaal betekent hier: voor elke taak of activiteit voldoende tijd nemen en een goede balans creëren in de omvang en de aard van de taken. Enige planning daarin, zorgt voor structuur in je leven.

Onze houding tegenover tijdbesteding en tijdbeleving is belangrijk en wordt vaak bepaald door onze overheersende gerichtheid op het verleden, heden of toekomst. Toekomstgerichte mensen zijn in hun beroep succesvoller. Ze eten goed, houden hun conditie op peil en laten zich regelmatig preventief medisch onderzoeken. Op het heden gerichte mensen zijn bereid anderen te helpen, maar blijken in staat zichzelf te helpen. Ze geven zich sneller over aan riskant seksueel gedrag en gokken of roken, gebruiken drugs en alcohol. Ze doen minder aan hun conditie en zijn niet erg in hun gezondheid geïnteresseerd. Een evenwichtig tijdsperspectief is dus belangrijk. Dat betekent: laat de plezierige of goede ervaringen uit het verleden overheersen, geniet van het heden en investeer in de toekomst. En dat laatste is inmiddels al meer genoemd en betekent: investeer in jezelf (gebruik je kwaliteiten en talenten), in relaties met anderen (streef naar samenwerkend leren en ontwikkelen in clubs), in omgevingen waarin je functioneert (creëer samen activerende omgevingen) en het inspireren van anderen (wees een voorbeeld). 
Kortom....een fysiek én mentaal actieve leefstijl is het beste antwoord op een dynamische, sterk in verandering zijnde samenleving.


Overeenkomsten en verschillen in leefstijlen
'Leefstijlovereenkomsten en -verschillen' binnen en tussen generaties baseren we op een doorlopende literatuurresearch (zie LITERATUUR) en het volgen en analyseren van media. Naast de nieuwe generatie senioren, geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig (nu dus 55 tot 75 jaar) is er de oude of vooroorlogse generatie geboren in de jaren dertig of eerder en nu 75 jaar of ouder. De toekomstige generatie 55-plussers zijn geboren in het midden van de jaren zestig tot de jaren tachtg en nu ongeveer 35 tot 55-jaar. Waarin verschillen generaties op hoofdlijnen in gedrag en opvattingen en waarin niet? 

Het meest kenmerkende van de nieuwe generatie (NG) is dus het streven naar een persoonlijk fysiek en mentaal actieve, gezonde en zinvolle leefstijl op alle leefgebieden (werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling). De belangrijkste pijlers hiervoor zijn: veel en gevarieerd bewegen-sporten én leren- ontwikkelen. Haar doel is vooral ‘midden in de samenleving (blijven) staan’.
Het meest kenmerkende van de toekomstige generatie (TG), na hun 55e, is nog een vraag. Te verwachten is dat deze vergelijkbaar is met de NG. Maar latere pensionering kan de aandacht voor ‘werk’ doen verminderen. Het doel van die generatie zal waarschijnlijk zijn: belang hechten aan ‘eigen tijdbesteding en ontwikkeling van samenwerkingsverbanden in naar aard en inhoud verschillende ‘clubs’’.
Het meest kenmerkende van de oude generatie (OG) blijkt: haar streven naar een fysiek actieve en zinvolle leefstijl op vooral de leefgebieden werk, zorg en – in beperkte mate -ontspanning. De belangrijkste pijler die ze hiervoor inzet is: inzet en profiteren van de zorg die de samenleving biedt.. Het doel is vooral: bijdragen aan de opbouw van en dienstbaar zijn voor onze samenleving.

Elke ‘generatie’ omvat ongeveer twintig jaargroepen van nieuw geborenen. Maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen op allerlei gebieden beïnvloeden elke generatie in gedrag en opvattingen en die invloed verschilt. In het mbo en hbo worden jongeren opgeleid om later als professional in een beroep een bijdrage aan de samenleving te geven. Zoals: vakleraar lichamelijke opvoeding, sportleider of leefstijlcoach. De visie van opleidingen op bijvoorbeeld 55-plus Sport & Leefstijl van de verschillende generaties en dus op de consequenties daarvan op hun toekomstig werkgebied is belangrijk. Vaak blijft de visie in opleidingen te impliciet. Een voorbeeld van zo’n ontwikkeling waarop nadrukkelijker geanticipeerd zou moeten worden, is de sportgerichtheid van de NG, waarvoor (nog) te weinig mogelijkheden zijn en aandacht is. Er is bij deze generatie een sterke behoefte aan: het zelf kunnen organiseren en ontwikkelen van meer uitdagende activiteiten of sportvormen, elkaar daar meer bij begeleiden of coachen en aan een meer inspirerende ‘wijze van deelnemen’ (meer optimaal presteren en ervaren; beleven, leren én ontwikkelen). 

Algemene maatschappelijke kenmerken c.q. ontwikkelingen

Ontwikkelingen in opvattingen en gebeurtenissen hebben een meer of minder sterke invloed op gedrag en opvattingen van burgers in het algemeen en generaties in het bijzonder. Maatschappelijke ontwikkelingen worden onderzocht door het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor Statistiek. Voor ons opvallende punten zijn hier opgenomen.

Bron: SCP (2015), De sociale staat van Nederland.
*Nederlanders verkeren in meerderheid in goede gezondheid. Levensverwachting stijgt nog steeds. Als men de 65 al bereikt heeft worden mannen gemiddeld 83 en vrouwen 86 jaar. Plotse dood door een hartinfarct op 50-jarige leeftijd is met 90 procent gedaald en het risico op 70-jarige leeftijd dementie te ontwikkelen is met 30 procent afgenomen. Gezondheid en ziekte verschillen sterk tussen hoog en laag opgeleiden: bij de geboorte bestaat een verschil van ruim zes jaar en is het verschil in levensverwachting in goede gezondheid bijna 20 jaar.

*Opleidingsniveau stijgt steeds verder. Vooral vrouwen doen het goed.
*Er vinden ingrijpende demografische veranderingen plaats met sociale gevolgen op het gebied van (zelf)redzaamheid, zorg, wonen en pensioenen. De inzet c.q. maatschappelijke betrokkenheid op lokaal niveau neemt toe met name in kleine informele verbanden, coöperaties of burgerinitiatieven. Het aantal alleenstaanden stijgt tot 37%, 29% heeft een meerpersoonshuishouden zonder kinderen, 34% met kinderen en 7% vormen een eenoudergezin. Het aandeel 65-plussers stijgt en is bijna18%. Ook het aantal echtscheidingen stijgt: 38% van de huwelijken eindigt in een echtscheiding.
Er zijn minder volwassen kinderen (in de buurt) of zelf bijzonder druk en dus neemt de mantelzorg door hen af.

Bron: SCP (2016), Lekker vrij? Vrije tijd, tijdsdruk en de relatie met de arbeidsduur van vrouwen.

Onder ‘vrije tijd’ wordt hier verstaan: alle tijd die niet wordt besteed aan betaald werk, zorgtaken, huishoudelijke taken en persoonlijke verzorging (slapen, eten, kleden e.d.)
*Vrouwen hebben even veel vrije tijd als mannen, maar ervaren meer tijdsdruk (‘een gevoel van gejaagdheid en drukte’). Ze besteden meer tijd aan huishouden en zorgtaken, maar minder aan betaald werk. In het weekend hebben ze minder vrij dn mannen, maar dat halen ze gedurende een week overdag in. Anderhalf verdienersmodel is daarmee een strategie van partners om werk en vrije tijd gelijk te verdelen. Als zorgtaken afnemen, gaan de meeste vrouwen niet meer uren werken. Ze hebben dan meer behoefte aan tijd voor zichzelf.
*Vrije tijd van vrouwen is meer versnipperd en ze brengen die voor een groter deel door in aanwezigheid van kinderen en meer gericht op wensen en welzijn van anderen (‘emotion work’).

*Drukke vaders van jonge kinderen willen minder werken.

 

Bron: SCP (2016). Onderzoek naar de integratie van migranten op acht terreinen.

*In het geheel stijgt het opleidingsniveau van migranten. Toch heeft ongeveer een derde van de Turks- en Marokkaans-Nederlandse bevolking tussen 15-65 jaar alleen basisonderwijs gevolgd (tegen 6% van de autochtoon Nederlandse bevolking). De tweede generatie is beduidend hoger opgeleid dan de eerste.

*De werkloosheid is onder niet-westerse immigranten bijna drie keer zo hoog als onder autochtone Nederlanders (15,2 tegen 5,6%). Het beroepsniveau van werkende migranten stijgt. Bijna een kwart van de tweede generatie heeft een baan op het hoogste niveau. Hoewel het aandeel in de lagere banen overheerst, ontstaat er ook een middenklasse onder de migrantengroepen.
*Participatie en sociaal vertrouwen is lager dan bij autochtone Nederlanders. Turkse en Marokkaanse Nederlanders identificeren zich sterk met de herkomstgroep en gaan in de vrije tijd vaak net deze groep om. In de afgelopen jaren is de houding van autochtone Nederlanders t.o.v. migranten niet negatiever geworden. Er is een behoorlijke steun voor culturele diversiteit (70%).

 

Bron: SCP (2016). Het nieuwe Sociaal en Cultureel Rapport: De toekomst tegemoet – leren, werken, zorgen, samenleven en consumeren in het Nederland van later. Naar meer solidariteit en duurzaamheid voor 2050.
*Leren….er is een trend naar meer flexibiliteit en maatwerk. Doordat samenleving en arbeidsmarkt sneller veranderen, neemt de noodzaak van een leven lang leren toe. Samenleven…meer contacten in minder tijd, maar niet voor ouderen: clubvorming in zelf gekozen verbanden gewenst. Duurzamer gaan leven. Naar meer dynamiek, meer maatwerk en eigen regie in de toekomst.

*Werk … zal meer verbonden zijn met technologie: vaker een hoge scholing is vereist en minder plaats- en tijdgebonden. De ‘op-afroepeconomie’ zorgt voor relatief korte klussen, wisselende opdrachtgevers, weinig continuïteit in het werk, minder mogelijkheden voor het plannen van een loopbaan. Tegelijk noodzaak tot meer zorgen en leren. Combinatiedruk wordt hoger. Vraagt groot adaptatie- en anticipatievermogen.

*Zorg…toename van ‘zorgbehoevende 75-plussers’…vraagt om meer professionele zorg aan huis, nieuwe woonzorgvormen, flexibilisering van arbeid- en zorgtaken.

 
Onderscheidende generatiekenmerken
NG. Het meest opvallende bij de nieuwe generatie, hoog- of laag opgeleid, is haar fysiek en mentaal actieve leefstijl op de leefgebieden van werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling. Zorg richt zich vooral op kinderen en kleinkinderen en steeds minder op familierelaties. Een leefstijl die nadrukkelijk is gericht op het zich gezond voelen en een persoonlijk zinvolle tijdbesteding en -beleving.
OG. Het meest opvallende van de laag opgeleide oude generatie is de behoefte aan ‘rust’ en ontspanning. De hoog opgeleide oude generatie wil actief blijven en is, naast ontspanning, gericht op ontwikkeling. Werk heeft veel inzet van mannen gevraagd. En zorg van vrouwen. Voor vrije tijd - ontspanning was weinig ruimte en dat wordt later ingehaald. Gezond leven krijgt laat aandacht.
TG. Hoog- of laag opgeleid er blijft voorkeur voor een fysiek en mentaal actieve leefstijl op leefgebieden als vooral zorg, ontspanning en ontwikkeling. De onderlinge variatie in de mate waarin…is groot. Vrijwilligerswerk door mannen krijgt minder aandacht. (Mantel)zorg als werk zal van vrouwen aandacht blijven eisen. Een leefstijl is ook gericht op het zich gezond voelen en een persoonlijk zinvolle tijdbesteding en -beleving.


NG
. Ze wil ‘midden in de samenleving’ (blijven) staan. Ze kiest actief positie, wil ondernemend zijn c.q. veel initiatief ontplooien en participeren in veel clubs, netwerken of leefgemeenschappen. Ze zoekt clubomgevingen die activerend (kunnen) zijn en inspireren. Wanneer dat onvoldoende is, gaat ze (en vooral hoger opgeleiden) dat zelf en samen met anderen veranderen.
OG. Het willen terugtreden uit de ‘samenleving’ krijgt bij een groot deel de overhand. Het bejaardenhuis stond voor veel 65-jarigen ‘open’. Het berusten in wat de overheid voor je regelt, is groot. Deelnemen aan clubs, netwerken of leefgemeenschappen is beperkt. Omgevingen worden geaccepteerd. Het gaat om aanpassen. Het motto is: het is niet anders. 
TG. Ze wil ‘midden in de samenleving’ blijven staan. Ze kiest actief positie, wil ondernemend zijn respectievelijk veel initiatief ontplooien en participeren in veel clubs, netwerken, leefgemeenschappen. Ze zoekt clubomgevingen die activerend (kunnen) zijn en inspireren. Wanneer dat onvoldoende is, gaat ze dat zelf en samen met anderen veranderen. Maar....in hun werkzame tijd van leven hebben ze het erg druk.
NG. Pijlers of fundamentele waarden zijn: (1) ‘dagelijks veel bewegen en veel doen’ en ‘sporten’: alle bewegingsactiviteiten die aan sportvormen uit de competitiesport worden ontleend, zich daarin hebben ontwikkeld en die in meer vereenvoudigde sportvorm (kleiner speelveld, minder spelers, aanpassen van regels) het onderling en op maat sporten, mogelijk maken’. De essentie van een sportvorm (het/de belangrijkste kenmerk(en)), blijft bij die vereenvoudiging behouden. (2) ‘zelfontwikkeling’ als streven en koersbepaling. De omgeving (cultuur en samenleving) beïnvloedt ons, maar wij willen ook de omgeving beïnvloeden. Een cyclisch proces.
OG. Kenmerkend is de behoefte aan een zorgeloos en ontspannen bestaan. Zorgen voor anderen beperkt zich alleen tot de eigen ouders. Men blijft wel actief en ondernemend, maar het ‘niet meer moeten’ doet de mensen goed. Bewegen om fit te blijven wordt onderschreven. Gymnastiek, bewegen op muziek/(volks)dans en spelvormen krijgen prioriteit. De ‘gezelligheid van iets doen met elkaar’ overheerst in clubs.
TG. De pijlers van de nieuwe generatie, sporten en zelfontwikkeling, blijven centraal staan. Het creatieve krijgt meer aandacht. De tijd voor ontspanning is tot je vijftigste beperkt geweest.


‘De middengroepen moeten steeds meer inspanningen verrichten om hun levensstandaard te behouden. Met slechts één arbeidsinkomen redt een middenklassengezin het vaak niet meer. Middengroepen moeten voortdurend alert zijn en bereid zijn om te investeren door van baan te veranderen, twee inkomens in te zetten, en zich bijtijds bij te scholen. Zij moeten – om fietstermen te gebruiken – hard blijven trappen om niet om te vallen of achterop te raken’
(Engbersen, Snel & Kremer (red.), WRR-rapport: De val van de middenklasse?)

 

Per generatie en per leefgebied gaan we na welke aspecten van ‘investeren in jezelf en in relaties met anderen, investeren in de omgeving en investeren in het inspirerend communiceren met anderen’, een rol spelen.

 

Leefgebied Ontwikkeling

NG. Ontwikkelen doe je door te investeren in jezelf en in je relaties met anderen, investeren in je omgeving en investeren in het inspireren van anderen. Ze volgen uit het streven om je op vele leefgebieden meer dan gemiddeld - dus optimaal (presteren en ervaren) - in te zetten. 

Hoger opgeleiden vinden autonomie belangrijk. Lager opgeleiden vinden aanpassing belangrijk. Samenwerking en onderhandeling groeit in aandacht. Gemiddeld opleidingsniveau stijgt. Samenwerkend leren en ontwikkelen krijgt prioriteit. Omgevingen (taken en activiteiten) aanpassen aan eigen mogelijkheden. Optimaal benutten of inspanning willen leveren komt in de plaats van ‘maximaal’. Zoeken naar thema’s, inhouden of activiteiten in ontwikkelclubs die op eigen interesses, kennis of ervaringen aansluiten. Een ontwikkelomgeving is een veilige omgeving die activeert en stimuleert.

Leren en ontwikkelen is een zelf ontdekkend gebeuren. Kennis, kunde en ervaringen delen om daardoor ook anderen (indirect en in ‘werkoverleg’) te leren en te ontwikkelen krijgt veel aandacht. Deskundigheid in ICT/multimediagebruik neemt sterk toe.
OG. Zelfontwikkeling krijgt bij hoger opgeleiden de nodige aandacht. Goede aanpassing is belangrijk. Gemiddeld opleidingsniveau is relatief laag. Van doorgaande opleiding is nog weinig sprake. Omgevingen zijn een ‘vast’ gegeven en vrij onveranderbaar. Een gemiddelde inspanning of inzet is voldoende. Het gaat om overdracht van kennis en waarden. Het inspireren van anderen is aan personen gebonden, niet direct aan inhouden.

TG. Ontwikkelen doe je door te investeren in jezelf en in je relaties met anderen, investeren in je omgeving en investeren in het inspirerend communiceren met anderen volgen uit het streven om je op vele leefgebieden meer dan gemiddeld in te zetten. Het is vooral gericht op zorgen, ontspannen en ontwikkelen.

Autonomie én samenwerking worden door zowel hoger als lager opgeleiden belangrijk gevonden. Samenwerking en onderhandeling krijgen veel aandacht. Gemiddeld opleidingsniveau is relatief hoog. Samenwerkend leren en ontwikkelen krijgt prioriteit. Omgevingen (taken en activiteiten) aanpassen aan eigen mogelijkheden. Optimaal benutten of inspanning willen leveren komt in de plaats van ‘maximaal’. Zoeken naar thema’s, inhouden of activiteiten in ontwikkelclubs die op eigen interesses, kennis of ervaringen aansluiten. Een ontwikkelomgeving is een veilige omgeving die activeert en stimuleert.

Het gaat om geleid en zelf ontdekkend leren. Kennis, kunde en ervaringen willen delen om anderen te leren en te ontwikkelen. ICT/multimediagebruik en ontwikkeling krijgt veel aandacht.


Leefgebied Werk

NG. Blijven werken of als vrijwilliger gaan werken is voor mannen en vrouwen geen probleem. Wel gedoseerd, voor een deel van de tijd en je moet het zelf - alleen of samen - creëren. Liefst met toepassing van de expertise uit een vroeger beroep. In de context van gelijkwaardigheid en democratisch. Met als voldoende ervaren handelingsruimte en ontplooiingsmogelijkheden.

Betaald werk geldt voor de man en steeds meer, maar wel vaak in deeltijd, voor de vrouw. Werk koppelen aan ontspanning en zorg. Deskundigheid en talenten optimaal willen inzetten. Werkomgevingen veranderen als grenzen knellen. Werk is aanvankelijk belangrijk voor onze bestaanszekerheid, maar ook voor behoud van een maatschappelijke functie, netwerk en/of status. Doorwerken kan dat bieden. Te veel verplichtingen hebben wordt onprettig gevonden. Participeren in aan werk gerelateerde clubs is zinvol mits je er zelf ook immaterieel van kan profiteren.

In werkoverleg kennis of kunde/deskundigheid en ervaringen met elkaar delen. Willen coachen en gecoacht willen worden.

OG. Er is behoefte aan economische zekerheid, rust en orde. Er is weinig of geen behoefte aan werk. Tijdens de beroepsloopbaan is de ‘vrije tijd’ toegenomen, maar de behoefte eraan was groter. In die ‘vrije tijd’ krijgt gezin en familie alle aandacht.

Man heeft betaald werk gedaan en stopt daarmee. Vrouw heeft zorgtaken uitgevoerd en zal deze deels en beperkt continueren. Deskundigheid en talenten zijn al optimaal ingezet. Omgevingen zijn onveranderbaar. Gezag wordt geaccepteerd. Acceptatie voor opdrachten en het krijgen van coaching.

TG. De behoefte aan (vrijwilligers)werk neemt wellicht sterk af. Er is meer behoefte aan tijd voor ontspanning, zorg en ontwikkeling. In zorg krijgt vooral het gezin en ouders de meeste aandacht.

Man en vrouw hebben betaald werk (gedaan) en beide hebben een carrière kunnen opbouwen. Deskundigheid en talenten zijn optimaal benut, maar die behoefte blijft. Omgevingen – zo nodig – veranderen als deze beperkingen opleggen. Het besef neemt toe, dat er grenzen zijn aan groei. Aan werken na pensionering is weinig behoefte. Participeren in aan werk gerelateerde clubs is zinvol mits je er zelf ook materieel of immaterieel van kan profiteren. Er is minder behoefte aan inspireren op het gebied van ‘werk’.


Leefgebied Zorg

NG. Streven naar balans in eigen tijdbesteding én –beleving en tussen spanning én ontspanning in het leven. Sporten en Ontwikkelen zorgen voor fysieke en mentale ontwikkeling.

Kinderen, kleinkinderen en ouders krijgen veel zorgaandacht. Milieu, duurzaamheid en mensenrechten (gelijkwaardigheid) krijgen aandacht. Man en vrouw dragen samen bij aan zorg. De vrouw het meest. Solidair zijn met leeftijdgenoten om gezamenlijke zorgproblemen lokaal op te lossen.

Positief stimuleren van het denken en doen van anderen in clubs of netwerken. Stimuleren van anderen tot dagelijks veel bewegen, sporten, ontwikkelen, creatief zijn en breed cultureel ontwikkelen.

OG. Er wordt voor mij bij het ouder worden gezorgd. Ook door mijn kinderen. Er is een sterke en brede familiegerichtheid. Rust en ontspanning overheersen. De vrouw zorgt en blijft dat haar hele leven doen. De man heeft veel gewerkt en wil nu vooral ontspanning . In gesprekken is er solidariteit met leeftijdgenoten. Er is behoefte aan het jezelf positief stimuleren in denken en doen en het jezelf . fysiek en mentaal fit houden.

TG. Streven naar balans in tijdbesteding én –beleving en tussen spanning én ontspanning in het leven. Sporten en Ontwikkelen zorgen voor fysieke en mentale ontwikkeling.

Kinderen, kleinkinderen en ouders krijgen veel zorgaandacht. Milieu, duurzaamheid en mensenrechten (gelijkwaardigheid) blijven in aandacht groeien. Ook in de zin van: wat betekent het voor mijn eigen gedrag? Man en vrouw dragen samen bij aan zorgtaken. Solidair zijn met leeftijdgenoten om gezamenlijke (zorg)problemen lokaal op te lossen….liefst in clubs of netwerken.

Positief stimuleren van het denken en doen van anderen in clubs of netwerken. Stimuleren van anderen tot dagelijks veel sporten, ontwikkelen, creatief zijn en breed cultureel ontwikkelen.


Leefgebied Ontspanning

NG. Dagelijks voldoende en gevarieerd bewegen. Zelfstandig, optimaal en op maat sporten. Vooral actief creatief zijn.

Culturele ontwikkeling krijgt veel aandacht. Omgeving, persoonlijke en gezamenlijke ontwikkeling op elkaar afstemmen en eigen grenzen en die van een eigen groep verleggen. Meer tijd voor ‘vrije tijd’.

Al ouder wordend groei je in wijsheid of deskundigheid. Door eigen voorbeeld anderen tonen dat en hoe je talenten kunt benutten.

OG. Er is behoefte aan ‘rust’ naast actie. Eigen omgeving krijgt alle aandacht. De omgeving benutten voor persoonlijke ontwikkeling en – eventueel, maar niet noodzakelijk – verleggen van grenzen.

Ik wil een voorbeeld voor mijn kinderen zijn.

TG. Dagelijks voldoende en gevarieerd bewegen. Zelfstandig, optimaal en op maat sporten. Actief creatief zijn. Aandacht voor populaire cultuur neemt sterk toe. Omgeving, persoonlijke en gezamenlijke ontwikkeling op elkaar afstemmen en samen grenzen verleggen. Meer tijd voor ‘vrije tijd’.

Groeien in praktisch bruikbare deskundigheid en creativiteit. Door eigen voorbeeld aan anderen tonen dat en hoe je talenten kunt benutten.


Leefstijlontwikkeling is vooral een zaak van de persoon zelf. Gegeven het plezierige feit dat we steeds langer en ook langer in goede gezondheid leven wordt de periode na het 65e jaar een grotere uitdaging. De meesten willen zo lang mogelijk blijven werken en liefst op het niveau c.q. verlengde van een vroegere baan. Zorg voor naasten en kleinkinderen komen eraan. Ontspanning is een belangrijk aandachtspunt. Maar meer nog geldt dat voor 'ontwikkeling'. Doe activiteiten of onderneem taken die dat in breedte en - vooral - diepgang mogelijk maken én zo mogelijk ook zowel persoonlijke als activiteit gebonden ontwikkeling. Die ontwikkeling doe je zelf, samen met anderen en mogelijk ook met hulp van en leefstijlcoach. Een combinatie van de rol van kartrekker en coördinator. De bedoeling is om behalve deelname aan vele gen naar aard gevarieerde clubs, netwerken of leefgemeenschappen aan te bieden, datzelfde ook te doen met leefstijlarrangementen. Bijvoorbeeld combinaties van: een jaarabonnement met bezoek aan verschillende evenementen, sportieve reizen in eigen land en daar buiten onder de noemer van ‘expedities’, enkele clubdeelnames, bezoek aan een 50-plus beurs en lezingen op meerdere niveaus en over meerdere onderwerpen, muziek- en modeshows e.d. Zie de verdere rolbeschrijvingen bij CLUBVORMING.


LITERATUUR 
Achterhuis (2010). Akker, van de, Gravemeyer, McKenney, Nieveen (Eds., 2006). Appelo (2011). Baars (2007). Bade, Boos & Leest, van der (2011). Baltes, Reuter-Lorenz & Rösler (2007). Baumeister & Tierney (2012). Beauvoir, De (1987). Béliveau (2007). Bolhuis (1995). Bolhuis & Simons (1999). Bor (2011). Bos (2014). Botton, De (2009; 2011; 2011b). Boutellier (2011). Bovens & Wille (2011). Brug, Assema, van, Lechner (2008; Red.). Brughmans (2012). Buskes (2013). Caluwé, de & Vermaak (2002). Chopra & Tanzi (2013). Cliteur (2007). Cloïn, Schols & Broek, van den (2010). Comte-Sponville (2008). Coole, de & Verlaan, (Red.; 2010). Cornelis (1995). Crum (1991). Csikszentmihalyi (2007). Derkx (2011). Devisch (2013). Dijk, van, Crul & Tielen (2010). Dijstelbloem (2010). Dohmen & Baars (Red.)(2010). Dom (2013). Draaisma (2001; 2008; 2010; 2013). Droogers (2010). Ester, Vinken, Diepstraten (2008). Foer (2011). Fresco (2012). Fullerton-Smith (2007). Geels & Opijnen, van (2013). Gennip, van (2009). Ginneken, van (2012). Goldberg (2007). Goleman (1997). Groesbeek (2009). Hasegawa & Noronha (eds.; 2009). Have, ten (2002). Heijne (2011). Hermans & Hermans-Jansen (1995). Hofstede, Hofstede & Minkov (2011). Hopkins (2008).Houben (2009). Huijer (2011). Huizinga (1938; 1955; 2008; 2010). Hünneman & Wildevuur (Red.; 2008). Jackson (2011). Jardine (2011). Kleinlugtenbelt (2009). Knaster (1996). Knook & Ulrich (2003). Kok & Scholtens (2011). Klomp, Wobben & Kleijer (2016). Krauss (2012). Kreijll & Knaap (Red.; 2004). Krogt, van der (2007). Kuitert (2011). Lange, de (2007). Laverack (2004). Lemaire (2010). Levering & Smeyers (Red.) (1999). Lucassen & Lucassen (2011). Mak (2012). Mooij (2012). Morrison, Bennett (2010). Mul, de (2011). Nagel (2014). Neuvel (2011). Oderwald (2014). Philps (2011). Polder, Kooiker  & Lucht, van der (2012). Pinker (2009). Pot, Kuin & Vink (Red.) (2006). Prinz (2012). PWC (2010). Peursen, van (1994). Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2011). Rademakers (2003). Reybrouck, van (2013). Robbins (2008). Roenneberg (2012). Rotmans (2012; 2015). Sandel (2012). Savater (2013). Schenk & Dungen, van den (2011). Servan-Schreiber (2008). Shin & Cooney (2006). Sloterdijk (2011). Sociaal Cultureel Planbureau (2006a; 2006b; 2010b; 2014a/b; 2015; 2016b). Sools (2010). Stuurman (2009). Taleb (2009; 2012). Teilhard de Chardin (1969). Terra & Quix (2010). Teulings (2011). The (2009). Timmers (2003; 2005; 2007; 2010; 2012). Tongeren, van (2012). Valstar (2008). Verbeek (2011). Verbeek & Haan, de (2011). Verbrugge (2007). Verhaeghe (2012; 2015). Verkuylen (2010). Verhoeven (2013). Verlaan & Coole, de (Red.; 2012). Vermeend (2009). Vermetten, Vermunt & Lodewijks (2002). Voorsluis (Red.; 2009). Vroon (1989). Walburg (2010). Westendorp (2014). Westerhof & Bohlmeijer (2010). Wierdsma & Swierenga (2002). Winkelaar (2009). Zee, van der (2012). Zimbardo & Boyd (2009). Zwart & Middel (2005).