Samenwerkend en actief leren ontwikkelen!

Kernartikel 4A! (versie september 2019)

Samenvatting. Leren & Ontwikkelen is, naast Bewegen & Sporten, van fundamenteel belang voor ons bestaan. Het zijn de pijlers van een fysiek, sociaal en mentaal actieve leefstijl. Zo’n leefstijl bepaalt de kwaliteit van leven en draagt bij aan een optimaal presteren en ervaren op elk leefgebied (werk, zorg, ontspanning (sport, kunst, cultuur) en ontwikkeling). Het gaat daarbij om de ontwikkeling van vele ‘totaalplaatjes’ die je vooral in ‘clubs’, en dus al samenwerkend, kunt leren.
Lees- en planniveau 1 voor kartrekker, coördinator, leefstijlcoach en/of de 55-plusser.
   

 

Fundamentele aspecten (de pijlers zogezegd) van een actieve leefstijl zijn…. ‘bewegen-sporten (maar ook kunst beoefenen)’ en ‘beleven-leren-ontwikkelen (Timmers, 2010). Dat kan een leven lang positief en optimaal worden beïnvloed, ook ten opzichte van elkaar  (van der Zee, 2012). 
Door relatief intensief gebruik is het een leven lang mogelijk ons generisch en procedureel geheugen (voor vaardigheden) te ontwikkelen en dus onze handelingsbekwaamheid (Goldberg, 2007). Denken, handelen, voelen en waarderen hangen nauw samen en beïnvloeden elkaar (Brunia, 2015). Ontwerp en uitvoering van activiteiten of taken vereisen een bepaalde mate van mentale (cognitieve) en/of fysieke coördinatie van: patronen, herkenning en typering daarvan én wijze van probleemoplossing. Dat is eveneens het geval bij het ontwerpen of plannen maken. Je denkt of handelt efficiënter en effectiever en dat staat los van leeftijd (Mulder, 2009).
Hersenen - maar eigenlijk het totale lichaam - heeft het vermogen zich tijdens het leven te herstellen en te verjongen. Met name de mentale en fysiek-motorische coördinatie ontwikkelt zich, al ouder wordend. Optimale belasting bevordert ontwikkeling. Speel maar liever handbal, dan jeu de boules, als je dat kunt. 
Bewegen of lichaamstaal (deels onbewust) en taal (bewust) leveren opvattingen op waarmee de wereld in patronen is onder te brengen. Die kennis en kunde is door het gebruik maken van transfer op vele gebieden toepasbaar. 
Ervaringen met het herkennen en de coördinatie van patronen, leveren – gezien de betekenis voor ons - duurzame herinneringen op en veroudering heeft daar weinig tot geen invloed op. Een patroon omvat eigenschappen en kenmerken van een bepaalde ‘klasse c.q. categorie’ aan ervaringen van welke aard dan ook: objecten, gebeurtenissen, uitingen, ….. De kennis die daarmee samenhangt kan descriptief (feitelijk) of prescriptief (gewenste handelwijze) zijn, maar spelen beide min of meer gelijktijdig een rol. Dat gelijktijdig en in samenhang voorkomen speelt ook bij denken, handelen, voelen en waarderen spelen een rol.

 


Leefgebied ‘Ontwikkeling’: wat, hoe en waarom?

Velen van de generatie geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig – de nu 55 tot 75-jarigen – hebben voorkeur voor een fysiek, sociaal én mentaal actieve leefstijl. Activiteiten en taken hebben betrekking op de leefgebieden ‘werk, zorg, ontspanning en ontwikkeling’ (Baars, 2007; Timmers, 2012; SCP, 2018). Een leven lang. De tijd die je aan deze zaken besteed ervaar je als verplichte, vrije en persoonlijke tijd. ‘Werk’ is zowel functioneren in een beroep als vrijwilligerswerk. ‘Zorg’ richt zich op de omgang met kinderen, volwassenen en ouderen (mantelzorg). ‘Ontspanning’ kan naar aard vele activiteiten of hobby’s omvatten zoals: sporten, musiceren, bezoeken van theater, fotograferen. ‘Ontwikkeling’ omvat leren of trainen bij opleidingen c.q. het volgen van cursussen. Of is gekoppeld aan werk-, zorg- en ontspanningstaken en zorgt voor het al doende leren of ervaren.


De inzet hiervoor kan maxmaal zijn (80 tot 100 procent), optimaal (60 tot 80 procent) of gemiddeld (veertig tot zestig procent). Voor de 55-plusser is ‘optimaal in afwisseling van het gemiddelde’ aan te bevelen. Leefgebieden staan op zich maar komen ook in samenhang voor. Een kartrekker bij een 55-plus sportclub combineert (vrijwilligers)werk en ontspanning. Een 55-plus sporter begeleidt anderen in een ‘club’ (zorg) om ‘samen beter te gaan sporten (bijvoorbeeld tafeltennissen) en leert (en ontwikkelt) ook zichzelf hoe beter te leren sporten.


Voor actief handelen bij zowel bewegen als ontwikkelen is fysieke, sociale én mentale coördinatie nodig.
Fysieke coördinatie is gericht op de afstemming van uithoudingsvermogen, lenigheid, kracht en snelheid gegeven een bepaalde activiteit of taak. Mentale coördinatie omvat het denkhandelingsniveau en de taakcomplexiteit van afzonderlijke vaardigheden en de relatie met de totale activiteit. Sociale coördinatie is onderlinge afstemming in taken en begeleiding of coaching van de met elkaar samenwerkende deelnemers. Dat vereist: ‘strategisch handelen’ om elkaar te kunnen inspireren, begeleiden of coachen én de kennis over hoe een activiteit in de loop van de tijd kan worden ontwikkeld. Ook wel ‘methoden’ genoemd of ‘leren hoe te leren’. Bijvoorbeeld ‘hoe kunnen we individueel of als team technisch en tactisch beter gaan volleyballen?’

 

Leren van ‘totaalplaatjes’

Een 55-plusser of een vijftienjarige wil gaan basketballen en maakt dan als eerste kennis met de (straat)sportvorm: drie tegen drie op één basket en een half speelveld. Dat is een vereenvoudiging van het – tot nu - échte sportspel ‘vijf tegen vijf’. De essentie van de sportvorm ‘basketbal’ is echtere ook bij ‘drie tegen drie’ aanwezig. De essentie is hier te omschrijven als: ‘een team probeert al dribbelend of passend tot scoren (‘de bal gaat door de basket’) te komen en een ander team probeert dat te voorkomen’. Dat doel is elke basketballer zich goed bewust.
Voor elk sportspel heb je meerdere vaardigheden nodig. Motorische of
technische vaardigheden: zoals dribbelen of passen; tactische (ofwel sociale): hoe kunnen we samen scoren, sportief spelen én cognitieve: spelregels of kennis van hulpmiddelen: schema’s, werkpatronen, vuistregels als onderdeel van een leer- of ontwikkelmethode. Dit alles vormt het basketbal-totaalplaatje. Het grootste deel van wat je hiervan gaat leren verloopt onbewust (‘negentig procent’).
De bedoeling van basketbal, hoe je als team speelt en wint, leer je bewust. Zo ook principes als  .… ‘speel de bal naar een medespeler die ‘vrij’ staat’ en dicht genoeg bij de basket, om uit stand te kunnen scoren’. Dat bewuste (doelgericht) handelen houdt snel op. Bewegen verloopt veelal onbewust zoals ‘het bepalen van de schotrichting, het strekken van je schotarm, het ontspannen naklappen van je hand als je de bal wegspeelt’. Op het moment dat de bal je hand verlaat, weet je onbewust al, of deze de basket ingaat of niet. Het bewuste stuurt het onbewuste bewegen aan en heeft de regie (Aleman, 2017).

 

Drie manieren van leren (leren)

Leren blijft een leven lang van belang. "Leren is het gevolg van studie, grondige bestudering, echte gesprekken, ongestoorde reflectie en voje als team oral vallen en opstaan, proberen en slagen, als we tenminste de tijd nemen om deze fouten en successen te evalueren, te reflecteren, terug en vooruit te kijken, breed en diep na te denken" (Compernolle, 2014, p.118-119). Maar op welke manieren of ‘hoe’ leer je eigenlijk? 


1 Je leert door ‘wat je ziet’ en dat ‘nadoet’: monkey see, monkey do! Leren door imiteren gaat het snelst en ook het meest gemakkelijk. Het ‘spiegelen’ van wat je een ander ziet doen is de meest voor de hand liggende manier van leren.

2 Doelgericht handelen of toepassen van de meest geschikte vaardigheid in een bepaalde situatie, is een tweede manier van leren. Je geeft bewust aandacht aan het leren van bedoelingen van een activiteit of vaardigheid én van principes of vuistregels. Wanneer bewegen, spelen of sporten, voor je gevoel, naar wens of tevredenheid gaat, speelt het onbewuste, en op imiteren gebaseerde leren, een hoofdrol . Wanneer het bewegen niet naar eigen tevredenheid gaat, ga je bewust na waaraan dat dan ligt. ‘Pas ik de bedoeling van een vaardigheid niet goed toe? Is dit niet de goede vaardigheid voor deze situatie? Zie ik technische of tactische principes of vuistregels over het hoofd?’

3 De derde manier van leren is het leren van cognitieve structuren van vaardigheden c.q. activiteiten. Het precies nagaan van wat je moet doen, de feitelijke uitvoering plus in welke mate dat overeenkomt met de gewenste uitvoering. Een volledig bewuste denkactie die alleen zin heeft, als de eerste twee leermanieren onvoldoende resultaat hebben. 

Weten hoe je leert  is dus ‘leren hoe te leren’. Het is kennis: hoe vaardigheden van eenvoudig naar moeilijk op zich en in spelvorm zijn te leren. Een leer- of ontwikkelmethode bestaat bij basketbal bijvoorbeeld uit het spelen van achtereenvolgende
eindvormen: twee tegen twee, drie tegen drie of vier tegen vier en basisvormen zoals drie tegen twee, met de opdracht: ‘scoor alleen in beweging’. Hoe snel en tot op welk niveau je jezelf ontwikkelt, is afhankelijk van de kwaliteit van de eigen fysieke/motorische én mentale coördinatie.

 

Beleven, leren en ontwikkelen van ‘totaalplaatjes’
Het werkpatroon ‘Beleven – leren - ontwikkelen (of leren hoe te leren)’ zorgt voor de invulling. Een activiteit als plezierig of uitdagend ervaren, maakt dat je deze verder wilt verbeteren, leren en ontwikkelen. Eventueel ook door trainen van voorwaarden als snelheid, uithoudingsvermogen en coördinatie.
De nieuwe generatie (geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig) wil ‘sportgericht, zelfstandig, optimaal en op maat sporten in een eventueel naar niveau gemengde ’55-plus sportclub’. Ons onderzoek toont dat aan. Daarvoor is de volgende ‘manier van deelnemen’ aan te bevelen … de kenmerken hiervan zijn onderstreept ….

 

’Ik wil sporten omdat ik deze sportvorm uitdagend en plezierig vind. Het motiveert mij. Ik wil vooral beleven, maar ook nog optimaal presteren en natuurlijk op maat. Dat wil ik samen doen met sporters van ongeveer dezelfde leeftijd. Het zelf een activiteit regelen en ontwikkelen, maakt het nog leuker. Zo mogelijk begeleidt een kartrekker ons daarbij. De groep reguleert en ontwikkelt in principe alles zelf. Sport is voor ons vereenvoudigde wedstrijdsportvorm (kleiner veld, minder spelers, ander materiaal/ vier tegen vier volleyballen) of een afgeleide sportvorm (bv. pickleball/klein terreintennis), die we onderling beoefenen. Regels worden op de mogelijkheden van de groep en – zo nodig - op die van individuele spelers afgestemd. Samen een sport beleven door het uitvoeren van een eind(sport)vorm, is het belangrijkste. Naast voldoende beleving gaat het ons om het leren of verbeteren van sportvaardigheden. Ieder op eigen niveau. Het zelf en samen ontwikkelen van een sportvorm op de langere termijn is wenselijk. Dat doe je door elkaar te ‘al vragend’ te begeleiden c.q. te coachen, maar alleen als je dat zelf wilt.
‘Matig intensief’ bewegen is optimaal als dat gebeurt met driekwart inspanning van je persoonlijk maximaal coördinatievermogen op fysiek (doelgericht handelen) en mentaal gebied (strategisch handelen). Voldoende intensief sporten en in clubverband is gezond. Het ontspant omdat zowel de sportvorm als de wijze van deelnemen je plezier geeft. Iedereen kan eraan deelnemen: mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, gezonde sporters en met fysieke beperkingen (chronische ziekten). De groep zorgt voor een veilige, verantwoorde en activerende (sport)omgeving’. In zo’n 55-plus club staat het samenwerkend beleven, leren en ontwikkelen centraal. Iedereen zoekt naar oplossingen van sportproblemen en probeert met verschillen van elkaar om te gaan om een zo goed mogelijk individueel en gezamenlijk resultaat te bereiken. Het zijn clubs die voor iedereen toegankelijk zijn en waarin niveaus en mogelijkheden weliswaar sterk verschillen, maar waarvan de groep in staat is dat samen te regelen en te ontwikkelen. Het leidt uiteindelijk tot een veilig, verantwoord en inspirerend samenwerken’.

 

Optimaal presteren

Het begrip trainen duidt op het op niveau houden of verbeteren van conditie (kracht, uithoudingsvermogen, snelheid, lenigheid en – vooral – coördinatie). Het begrip ‘ontwikkelen’ duidt op het op niveau houden of verbeteren van ‘welbevinden’. Daarvoor bestaan ‘normen’. Zoals de ‘Nederlandse Norm Gezond Bewegen’ en de Fit-norm. Normen hebben een beperkte waarde, maar geven wel enige indicatie en worden in ieder geval als een norm voor onderzoeknorm gebruikt. Het eerste advies betekent voor een volwassene: zorg gedurende minimaal een half uur voor een matig intensieve lichamelijke activiteit, op vijf - maar bij voorkeur alle - dagen van de week. ‘Matig intensief’ is 5 tot 6 km wandelen per uur of 15 tot 20 km fietsen. Voor een 55-plusser staat de inspanning ‘matig intensief’ gelijk aan 3 tot 4 kilometer wandelen per uur of 10 tot 15 kilometer fietsen.
De Fit-norm betekent voor jong en oud tenminste drie keer per week, gedurende minimaal twintig minuten, een maximale inspanning leveren. Onder fitheid wordt het op peil houden van uithoudingsvermogen, kracht, snelheid en coördinatie verstaan. De hier eerder door ons genoemde lichamelijke basisvoorwaarden. In augustus 2017 werd een nieuwe norm voor gezond bewegen gepropageerd. Een afgezwakte minimale norm. "Bewegen is goed voor de gezondheid, maar dat kan ook gewoon door trap te lopen, te tuinieren of op fiets te stappen. Beweeg tweeënhalf uur per week matig intensief en verdeeld over de week. Integreer bewegen in je dagelijks leven. Zoek activiteiten die vragen om uithoudingsvermogen en kracht. Voorkom veel stilzitten". Eigenlijk is de aanbeveling nu: zorg voor een actieve leefstijl.

Voor de 55-plusser zijn beide eerste normen ongeschikt en de laatste te algemeen. Het zou meer moeten gaan om optimaal bewegen en sporten in combinatie met leren en ontwikkelen. Een aan de persoon gebonden subjectieve norm die voor velen na hun vijfendertigste van toepassing is. Het vraagt een samenhangend geheel van motorisch, sociaal-affectief en cognitief handelen. Leren en ontwikkelen is van toepassing op alle mogelijke (beweeg)activiteiten. Al bewegend leren we onze wereld te begrijpen. De kwaliteit of het niveau van de eigen mogelijkheden én de kenmerken van een activiteit bepalen of er van een optimaal presteren en ervaren sprake is. We hebben daarvoor ontwikkelingsruimte nodig en die moeten we zelf en samen met anderen kunnen creëren. Samenwerkend leren en ontwikkelen dus!

Activiteiten, zoals sportvormen,  zijn naar complexiteit globaal op drie niveaus te ordenen……

Basaal complexiteitsniveau: het ‘al verplaatsend je evenwicht houden’, zoals bij wandelen of fietsen. Een fysieke voorwaarde. Kennis hebben van het te gebruiken materiaal of te benutten omgevingsvoorwaarden (‘harder trappen als je een heuvel opgaat’) is een mentaal-cognitieve voorwaarde. Het is een ‘actie’ van jouw lichaam met het beschikbare materiaal (fietskwaliteit) in een bepaalde omgeving.
Gemiddeld complexiteitsniveau: het naast lichaamsacties reageren op het gedrag van medespeler(s) en/of tegenstander(s), het zelf meer tactisch handelen, maakt tennis, badminton of tafeltennis wat coördinatie betreft complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) is nodig en het bewegen op maat en ritme van de muziek.
Hoog complexiteitsniveau: doelsporten als floorball (uni- of zaalhockey) en streetbasketball zijn weer complexer. Gedrag van mede- en tegenspelers beïnvloedt het individuele tactisch spelgedrag en van het team. Op dit niveau is ook van belang: het inzicht krijgen in hoe je beweeg- en sportvormen al doende leert en ontwikkelt (de leer- of ontwikkelmethode; het leren hoe te leren).  

Een
activiteit of ‘inhoud’ wordt op gewenste inzet of inspanning gekozen en motiveert je in meer of mindere mate. Zo ook de ‘wijze van deelnemen’. Beide bepalen het persoonlijk optimale presteren op basis van drie dimensies….

A Het gevoel dat je op ‘zestig tot zeventig procent’ van je persoonlijk maximaal (coördinatie)vermogen functioneert bij het uitvoeren van een activiteit, sportvorm of ontwikkelingstaak; dat vraagt om een ‘matig intensieve inspanning’ op vijf tot zeven dagen per week.

B Dagelijks en wekelijks doe je vele en gevarieerde activiteiten of taken; …dus ook meerdere sportvormen. Voor een zeventigjarige kan dat betekenen: dagelijks dertig kilometer in een stevig tempo fietsen, wekelijks vijftien kilometer nordic walken, een uurtje tafeltennissen, een keer per maand een uurtje zwemmen, in de zomer wekelijks onderling honk-softballen en twee uurtjes kajakken, in de winter een week skiën en – zo mogelijk - dagelijks schaatsen of maandelijks een paar uur op de ijsbaan bezig zijn; alle activiteiten doe je alleen maar vaak samen met anderen, in ‘clubverband’.

C Veel activiteiten of taken probeer je te ontwikkelen, door ze achtereenvolgens en cyclisch te beleven, leren én leren hoe te leren c.q. ontwikkelen, door er verschillende functies (bv. competitief, samenwerkend of coöperatief handelen) of rollen (bv. kartrekker, begeleider-coach) in, bijvoorbeeld een ’55-plus club’, mee uit te voeren. Deze bestaat uit een mix van mannen en vrouwen, verschillend in niveau of mogelijkheden, interesse en sociale mogelijkheden. De groep zorgt voor een (mentaal) veilige, verantwoorde en activerende leefomgeving en regelt, ontwikkelt of verandert dat alles samen en in overleg.


Vrij zijn in keuzes  
Vrij zijn in de keuzes van activiteiten of hoe je deze uitvoert (dus doen wat je wilt) wordt bepaald door onze eigen mogelijkheden en de (sport)omgeving. Kunnen we activiteiten en omgevingen meer op onze individuele en gezamenlijke mogelijkheden afstemmen? Als 55-jarige wil je graag gaan volleyballen. Heb je dat eerder gedaan dan is ‘opname’ in een veteranenteam geen probleem. Heb je dat niet eerder gedaan of is je niveau in vergelijking met de rest van dat team (zeer) matig, dan kan acceptatie een probleem zijn. Dan heb je de volgende keuzes…

-samenstellen van een ‘eigen’ team, waarin technische en/of tactische kwaliteiten en de posities in het team goed verdeeld zijn;
-naar niveau gelijkwaardige teams (van twee of meer personen) maken; bijvoorbeeld een betere en een mindere speler;
-regels van een activiteit afstemmen op de mogelijkheden van teams of de individuele deelnemers in een team dus….regels beperken, veranderen of toevoegen;

-vaardigheden leren of verbeteren door eigen accenten bij een activiteit te leggen; tijdens een bijeenkomst, les of training óf in een periode van twee tot vier bijeenkomsten,…..
-een eigen rol of positie in een team of groep/55-plus ‘club’ kiezen: spelverdeler, scheidsrechter, coach, buddy, organisator, …

Er valt hier veel bewust te kiezen en te regelen!


Omgaan met verschillen

Bij veel groepen of ‘clubs’ lopen niveaus en mogelijkheden van de deelnemers onderling al snel uiteen. Denk onder andere aan Lichamelijke Opvoeding (LO) in het onderwijs waar leerlingen niet op basis van hun motorische kwaliteiten maar hun kennisniveau worden gegroepeerd. Of in teams binnen een sportclub waartussen grote prestatieverschillen kunnen bestaan. Dat is ook mogelijk in een ‘club’ van 55-plussers. Er is wellicht alleen overeenstemming in het doel of belangrijkste activiteit van een groep. Maar in de mate waarin men individueel of als groep wil leren, verbeteren of presteren leiden mogelijkheden en interesses tot onderlinge verschillen. Een leraar, trainer of – zoals wij dat hier steeds noemen - kartrekker kan samen met de groep voor fysieke en mentale ontwikkeling zorgen. In een naar niveau homogene groep zijn de mogelijkheden voor ‘maximaal presteren’ van elke deelnemer goed te realiseren. In een naar niveau heterogene groep – zoals bijvoorbeeld bij LO in het onderwijs of bij een 55-plus sportclub – is ‘optimaal presteren’ lastiger te realiseren. Juist daar speelt het optimale functioneren voor de eigen motivatie en inspiratie een cruciale rol. De kwaliteit van optimaal willen presteren en ervaren vertraagt het gevoel van ‘ouder worden’. 

Optimaal presteren is naast een individueel gebeuren vaak ook een zaak van de groep. Het vereist differentiatie  ….
- Binnen een activiteit worden onderling verschillende taken of vaardigheden uitgevoerd die afgestemd zijn op individuele mogelijkheden.
Voorbeeld…Bij het spelen van ‘vier tegen vier voetbal’ (op een relatief klein speelveld) wordt in de aanval in een ‘ruit’ gespeeld en ‘man tegen man’ verdedigd. De meest balvaardige spelers staan in het centrum.
- De inspanning/inzet/nodige fysieke-mentale coördinatie voor een taak of vaardigheid, verschilt per deelnemer. Het streven naar de wil tot verbeteren/leren of leren hoe te leren (schema’s, werkpatronen, vuistregels) verschilt per deelnemer. Er moet in stappen worden gedacht.
Voorbeeld…Bij het spelen van ‘vier tegen vier volleybal’ spreken de spelers af op welke manier ze de bal spelen. Mogelijkheden zijn: bal vangen, voor jezelf opgooien en bovenhands doorspelen; alleen een te laag aangespeelde bal vangen, op- en doorspelen; de bal direct doorspelen (onder- en bovenhands).
- Bij een activiteit of onderdeel daarvan worden verschillende rollen (kartrekker, coach of begeleider) toegepast. Het vereist een ‘leren hoe je anderen iets kunt leren’ op het gebied van de hele activiteit of een onderdeel daarvan. Je moet daarbij kunnen denken in methodische/logische opeenvolgende stappen.

Ontwikkelend sporten maakt je slimmer
Ouder worden maakt je geleidelijk ook wat meer kwetsbaarder en daarmee moet je slim omgaan. “Bij ouder worden neemt de denksnelheid en geheugenprestaties (van het specifieke geheugen d.w.z. het zich herinneren van een gebeurtenis, feit of naam) geleidelijk af met de toenemende leeftijd, maar de algemene kennis (feitelijke kennis van de wereld en verbanden tussen gebeurtenissen) neemt juist toe” (Van der Zee, p.41). Het generieke geheugen echter - het herkennen van samenhangen – gaat beter. Dat laatste vermogen bevordert ‘wijsheid’, bekwaamheid en creativiteit. Een vermogen dat je kunt blijven ontwikkelen, tot ‘vernieuwen’ aan toe. Regelmatige reflectie op je eigen gedrag op een bepaald gebied (bij het sporten bijvoorbeeld) stimuleert herinneringen. Het intuïtieve gevoel is vooral op het onbewuste gebaseerd en ook dat kun je door reflectie gewaar worden. 
Verouderen heeft invloed op je maximaal presteren, niet op je optimaal presteren. Je kunt immers altijd driekwart van je persoonlijk maximale vermogen tot coördinatie blijven benutten. Je kunt ook een leven lang en op elk gewenst gebied blijven ‘beleven, leren en ontwikkelen’. Tenslotte is streven naar een zekere mate van ‘allrounder zijn’ ook optimaal en blijvend haalbaar.. 
‘Wijsheid’ is het hebben van inzicht in complexe situaties waardoor optimaal gedrag wordt bevorderd, dat zoveel mogelijk betrokkenen tevreden stemt, en ieders welzijn op het oog heeft’. Door fysiek en mentaal actief ‘handelen, denken, voelen en waarderen’, zeg maar leven, blijven onze ‘generieke hersenen’ zich ontwikkelen. ‘Jong geleerd is oud gedaan’. Maar op oudere leeftijd kun je – weliswaar met iets meer inspanning – piano leren spelen, een prachtig schilderij maken of een tegenstander met een schijnbeweging passeren. Ons lichaam en bewustzijn past zich aan het niveau van ons functioneren aan.

Zie voor verdere uitwerking bij SPORT ONTWIKKELEN & CLUBVORMING en bij ACTIEVE LEEFSTIJL:
Ontwikkelen van activerende omgevingen in 'clubs' voor 55 plussers.

Inspirerende bronnen voor deze tekst…zie LITERATUUR
Aleman (2012). Baars (2007). Baltes, Reuter-Lorenz & Rösler (2007). Bolhuis (1995)
. Bos (2014). Bregman (2019), Brooks (2011). Busker (2013). Caluwé de, & Vermaak (2002). Chopra & Tanzi (2013). Compernolle (2014). Damasio (2010). Dijksterhuis (2009). Goldberg (2007). Jolles (2016). Kahneman (2012). Keizer (2012). Kolk (2012). Korthagen, Koster, Melief & Tigchelaar (2002). Laar, van de & Voerman (2011). Lange, de (2012). Mieras (2009). Mulder (2009). Neuvel (2012). Post (2016). Ramachandran (2011). Sitskoorn (2008). Timmers & Mulder (2006). Timmers (2007; 2010). Verhoeven (2014). Verkuylen (2010). Wormhoudt et al. (2012). Zee, van der (2012). Zwart & Middel (2005). 

 

 




© Copyright 2009, alle rechten voorbehouden - OldAction - E. Timmers