Ontwikkel jezelf, een leven lang, en allround
Afdrukken print contact contact lettergrootte:standaard groot

Ontwikkel jezelf allround! 
Versie juni 2018.   

Een leven lang optimaal presteren en ervaren is op vele gebieden en elk niveau mogelijk, onder andere op dat van sport & bewegen. Zie bij ACTIEVE LEEFSTIJL: Optimaal op maat of niveau ervaren en presteren na je 55e!... is vooral optimaal vrij en zelfstandig handelen De basis hiervoor is een brede fysieke én mentale coördinatieontwikkeling met veelvormige en veelzijdige activiteiten.

Lees- en planniveau 1 voor kartrekker, coördinator en/of leefstijlcoach. 


Wanneer is sporten gezond?
Je doet aan een sport (1) omdat deze plezier geeft door wedijver met jezelf of met anderen; (2) het gebeurt meestal in team- of groepsverband; (3)‘sportief sporten’ een belangrijke ervaring is en (4) het aan sport doen een vitaal maar ook competent gevoel geeft. Het geeft je een welbevinden dat je gezondheid bevordert. Maar…. altijd willen winnen, voortdurend maximaal willen presteren en blessures krijgen levert het tegendeel. Veel hangt daarom af van: hoe je sport en wat je mogelijkheden zijn.
Het competitie- en op maximale inspanning gericht sporten is één wijze van deelnemen. Het recreatie- en op optimale deelname gericht sporten is een andere manier. Het heeft drie dimensies….

 

- Het gevoel hebben op ‘zestig tot zeventig procent’ van je persoonlijk maximaal (coördinatie)vermogen te functioneren bij het uitvoeren van een activiteit, sportvorm of ontwikkelingstaak. Daarvoor is een ‘matig intensieve inzet of inspanning’ nodig. Zo mogelijk doe je dat op alle dagen van de week met per activiteit een inzet van een tot drie uur per dag; met een variërende inspanning en voldoende relatieve rustmomenten. Dat zijn: korte pauzes waarin ‘licht’ wordt bewogen. ‘Matig intensief’ betekent voor de 55-plusser 4 tot 5 km per uur wandelen, 15 tot 20 km per uur fietsen, een of twee uur ‘vier tegen vier volleyballen’, afgewisseld met die korte rustmomenten of ‘time outs’. De activiteiten herhalen zich dagelijks, wekelijks en over een langere periode of komen in een bepaalde periode veel voor. Een week gaan skiën bijvoorbeeld.

 

- Dagelijks en wekelijks doe je aan meerdere gevarieerde activiteiten of taken zoals sportvormen. Voor een zeventigjarige bijvoorbeeld: dagelijks dertig kilometer fietsen in een stevig tempo, wekelijks vijftien kilometer nordic walken, een uurtje tafeltennissen, een keer per maand een uurtje zwemmen, in de zomer wekelijks onderling honk-softballen en twee uurtjes kajakken, in de winter een week skiën en – zo mogelijk - dagelijks schaatsen of maandelijks een paar uur op de ijsbaan bezig zijn. Veelvormig of ‘allround sporten’ maakt dat sporten dan ook nog optimaler.

 
- Veel activiteiten of taken probeer je te ontwikkelen, door ze achtereenvolgens en cyclisch te beleven, leren én leren hoe te leren c.q. ontwikkelen, door er verschillende functies (bv. competitief, samenwerkend of coöperatief handelen) of rollen (bv. kartrekker, begeleider-coach) in, bijvoorbeeld een ’55-plus club’, mee uit te voeren. Daarmee wordt het sporten veelzijdiger. Zo’n club bestaat bijvoorbeeld uit een mix van mannen en vrouwen, die verschillen in niveau of mogelijkheden, interesse en sociale mogelijkheden. De groep zorgt voor een (mentaal) veilige, verantwoorde en activerende leefomgeving en regelt, ontwikkelt of verandert dat alles samen en in overleg.

 

Vooral de nieuwe generatie - geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig – wil zelf en samen optimaal presteren en ervaren. Daarvoor is een fysiek en mentaal actieve leefstijl nodig met als pijlers: veel en gevarieerd bewegen-spelen-sporten (presteren) én leren-ontwikkelen. Dat lukt het beste in 55-plus-clubs van mannen én vrouwen, beginners én gevorderden, met goede én matige conditie, door gezonde sporters én sporters met fysieke beperkingen. Vooral binnen zo’n omgeving – waarin diversiteit aan mogelijkheden en interesses bestaat - leer je het beste van elkaar en leer je al doende met onderlinge verschillen om te gaan. ‘Ontwikkelen’ betekent voor ons: ‘zelf leren hoe te leren of .... anderen leren hoe je (beter) leert sporten’ maar ook ….. investeren in jezelf, in de relaties met … en het inspireren van anderen én in omgevingen (SCP, 2006; Timmers, 2010; 2012). Clubs, netwerken of leefgemeenschappen bieden daarvoor vele kansen. Zie verder ook bij SPORT ONTWIKKELEN.


Streven naar ‘allround’ - zijn op een gebied dat je belangrijk vindt!

Wil je een ‘allround’ sporter zijn dan ben je periodiek en langdurig op meerdere sportgebieden (zoals: duur- of balsporten) en met meerdere sportvormen (zoals: nordic walken of vier tegen vier-volleybal) wekelijks of periodiek bezig. Je fysieke, mentale en sociale mogelijkheden bepalen de keuze van een activiteit en het niveau waarop je kunt deelnemen. Sporten kun je een leven lang mits de sportvorm en de ‘wijze van deelnemen’ op de groep, het team en individueel afgestemd kan worden. Spelregels kunnen worden beperkt, veranderd of toegevoegd binnen het kader van een accommodatie.
Een sportvorm als ‘samen hard fietsen’, volleyballen of waterbasketbal spelen bestaat uit vaardigheden en voorwaarden. Daarvoor is cognitie/inzicht en conditie nodig. Conditie bestaat uit coördinatie, uithoudingsvermogen, kracht, lenigheid, snelheid en tactische vaardigheid. Het belang van de ‘voorwaarden’ verschilt per sportvorm of activiteit. Door het ‘doen aan een activiteit’ ontwikkel je een activiteit én de voorwaarden. Wil je maximaal en competitiegericht presteren dan is ook het trainen van de voorwaarden nodig.

De nadruk – na je 35e en zeker na je 55e - ligt op beleven en/of leren en ontwikkelen van een activiteit of sportvorm inclusief de technische en tactische vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Bij bijvoorbeeld een sportvorm als ‘fitness’ krijgt het trainen van ‘voorwaarden’, binnen bijvoorbeeld een vaardigheid als bankdrukken of crosswalken, nadruk. Een op een sportvorm en liefst meerdere -vormen gerichte ontwikkeling, is een leven lang het meest aan te bevelen.

Bewegings-, spel- en sportvormen verschillen in complexiteit door de veelheid of moeilijkheidsgraad van de uit te voeren vaardigheden en de condities voor de uitvoering van een activiteit. Denk aan het aantal spelers en de grootte van de speelruimte of het te gebruiken materiaal. Elke activiteit omvat een of meer grondvormen van bewegen plus meer of minder technische/tactische vaardigheden (gooien en vangen bij honk- of softbal bij een bezet eerste en tweede honk). Er is dus per ‘vorm’ variatie in complexiteit en daarom zijn ‘vormen of spelen’ binnen een sportvorm tot een methode of ‘volgorde’ te maken. Overlopertje is een eenvoudige tik-spelvorm en het ‘uitspelen van een tegenpartij om te kunnen scoren’, is een meer ontwikkelde en moeilijker vorm. Een sportvorm bestaat uit een of meer grondvormen van bewegen met een specifiek karakter. Gooien en vangen bij handbal gaat anders dan bij honkbal. Grondvormen zijn onder andere: gaan-lopen, balanceren, gooien-vangen, werpen, slaan-stoten, trappen-schieten, klimmen-klauteren, zwaaien-draaien, stoeien-vechten, rollen-duikelen, voortbewegen in het water, bewegen op muziek. Deze vormen het fysieke (coördinatie)vermogen in combinatie met: snelheid, uithoudingsvermogen, kracht en lenigheid. Het zijn de lichamelijke voorwaarden voor sportgedrag. Door het beoefenen van een sportvorm worden fysieke en mentale voorwaarden tot een persoonlijk gewenst niveau ontwikkeld. Voor een breedtesporter is het apart trainen van ‘voorwaarden’ onnodig. Door veel of regelmatig wandelen verbeter je bijvoorbeeld al doende de ‘kracht’ daarvoor. Competitie- of wedstrijdsport vereist wel training van lichamelijke én mentale voorwaarden (zoals tegen ‘druk’ kunnen). En hangt af van het sport- en conditieniveau waarop men wil functioneren (Wormhoudt et al, 2014). Recreatief sportende breedtesporters, zoals 55-plussers, zijn meer gebaat bij het gewoon optimaal doen van een plezierige activiteit  (Timmers, 2010).


Veelzijdig sporten betekent dat je het sporten beleeft als sporten om…..te …. presteren, gezellig samen bezig te zijn, avontuur of spanning te beleven, te showen, fit te worden of te blijven en/of om het sporten zelf. Maar ook …om tot een bepaalde groep te willen behoren, om meer competitief of recreatief te willen sporten. Niet alleen in de rol van sporter, maar ook die van begeleider, trainer-coach en/of scheidsrechter. Die veelzijdige scholing wordt al in de Lichamelijke Opvoeding op school aangemoedigd en voor een deel ook gerealiseerd.
Veelvormig sporten doe je door in een week en periodiek vele verschillende sportgebieden en sportvormen te beoefenen. Jezelf op sport- (en ook op motorisch gebied) allround ontwikkelen kun je alleen of in een club(je) doen. Een zeventigjarige zou ‘allround en veelvormig sporten’ als volgt kunnen invullen…. zo veel mogelijk dagelijks mountainbiken (duursport), om de veertien dagen in de zomermaanden een wandeltocht (duursport) en wekelijks zwemmen (watersport). In de wintermaanden: tafeltennissen (trefvlaksport), als het voldoende vriest schaatsen (glij-/duursport) en twee weken skiën (glij-/duursport).

Veelzijdig en veelvormig sporten begint bij de jeugd!

Die veelzijdige en veelvormige sportontwikkeling begint in principe al bij groep vijf van de basisschool. Veel vakleraren LO zijn vóór sportgericht onderwijs én voor een allround bewegingsscholing. Vier van de zes Academies voor Lichamelijke Opvoeding of – nu genoemd – lerarenopleidingen voor LO of Instituten voor Sportstudies, nemen dat ook als één van de uitgangspunten. Daarom krijgt het sportgerichte karakter in vooral het voortgezet onderwijs, een belangrijke impuls. Doel is kinderen optimaal én relatief breed te ontwikkelen.
In het primair- en voortgezet onderwijs staat LO twee of drie ‘uur’ per week op het rooster. In ‘groep een tot en met drie of vier’ van dat primair onderwijs gaat het vooral om de grondvormen van bewegen verpakt in allerlei spelvormen. Vanaf groep vijf wordt door veel vakleraren LO sportgericht gewerkt en met dan nog relatief eenvoudige sportvormen, zoals bijvoorbeeld mono korfbal of circulatievolleybal. Waar vakleraren afwezig zijn en groepsleraren de LO-lessen geven, blijven de grondvormen in een gymnastiekjasje overheersen.
In het VO komen jaarlijks vele ‘sportvormen’ aan bod. Dat leren en ontwikkelen van een sportvorm gebeurt ‘al spelend’ en is volleybal al snel een spel van twee met en tegen twee. Regels zijn aan de wedstrijdsportvorm ontleend, maar worden vertaald (beperkt of gewijzigd) naar de mogelijkheden van de groep. De essentie van een (competitieve) sportvorm blijft gehandhaafd. Spel- en speelregels verschillen per groep, team of spelers onderling. De ‘aanpassing’ vindt van de sportvorm naar een groep plaats en de sporters stemmen die vorm op de eigen mogelijkheden af. De ‘tijd’ die bij LO in een cursusjaar aan een sportvorm wordt besteed is afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van een sportvorm, de mogelijkheden van de doelgroep: ‘leren ze er in die tijd voldoende van? en het vakmanschap van de leraar. Zo zal ‘volleybal’ jaarlijks  tussen twee schoolvakanties in, in twaalf lessen’ aan bod kunnen komen. Voor ‘boksen’ of ‘judo’ kunnen dat zes lessen zijn, omdat vechtvaardigheden sneller te leren zijn. De meeste leerlingen krijgen per sportvorm ‘voldoende’ belevingstijd, voldoende leerervaringen en niveau’. Een ‘evenement’, zoals een toernooi of demonstratie, fungeert nogal eens als hoogtepunt/afsluiting van een schoolperiode en geeft een goede evaluatie van ‘wat er eigenlijk is geleerd?’.

Een sportvorm – maar ook het sporten in het algemeen - beleven, leren en ontwikkelen, vereist in het voortgezet onderwijs een op hoofdlijnen planmatige, methodische ontwikkeling per schooljaar en verder gedurende de hele schooltijd. Er is daarbij vaak ook ruimte voor meer zelfstandig, zelfsturend en zelfverantwoordelijk handelen van leerlingen. Doel van de LO (Timmers, 2009 & 2010) is immers: “Leerlingen leren om steeds beter, (alleen en samen) zelfstandig, slim en sportgericht, bewegings-, regel-, ontwerp- en leidinggeefproblemen op te lossen en daarmee bij te dragen aan een positieve sport- en bewegingsattitude”. Zelf leren oplossen van sport- en bewegingsproblemen door het omgaan met bewegings- en enscenerings- of sociale thema’s en het leren uitvoeren van verschillende rollen, vormt hiervoor de kern.
Voor motorische-fysieke ontwikkeling is de tijd voor LO op school te beperkt zijn de klassen naar niveau te heterogeen van samenstelling en werken vakleraren op een school vaak niet gezamenlijk planmatig. LO en Sport is één kenmerkende activiteit in de actieve leefstijl van de jeugd respectievelijk de jonge volwassene. Omgaan met (soms grote) verschillen in een groep is een belangrijke ervaring, die vakleraren LO later zo geschikt maken om als kartrekker of coördinator bij 55-plus clubs te fungeren. Zeker bij een diverse samenstelling van die ‘clubs’: mannen en vrouwen samen, verschillende sportniveaus en fysieke mogelijkheden, ….
Tot groep vijf van de basisschool spreken velen van bewegingsonderwijs – gezien de nadruk op spel of gymnastiek - en daarna van sport(gericht)onderwijs. Naar schatting tachtig procent van de LO-vakleraren is daarvoor opgeleid. Het sporten op school vindt altijd in een pedagogische context plaats naast andere te realiseren opvattingen (Timmers, 2006, 2007, 2009). Iedereen krijgt in basis en voortgezet onderwijs LO en dus maken alle leerlingen kennis met een relatief brede scholing én met sportgericht beleven, leren en ontwikkelen. Zo’n inleiding in de
sport- of bewegingscultuur heeft tot gevolg dat uiteindelijk zeventig procent van de Nederlanders meer of minder langdurig, dan wel in perioden, aan sport doen en veertig procent het voornemen heeft dat ook een leven lang te blijven doen. Maar dan liefst wel ’anders’! Zie:  Het 'anders' sporten (en leven) van de 55-plusser Kernartikel 3!

 

Kies de complexiteit en het te realiseren niveau!

De context of de aard van een activiteit vereist naast fysieke ook mentale coördinatie, zoals: strategisch handelen, visie op bewegen (en sporten) en op basis van methodisch kennis kunnen ontwikkelen (met gebruik van schema’s/modellen, werkpatronen/procedures en vuistregels/principes), afgestemd op de doelgroep. Elke bewegings- of sportvorm vereist een ander coördinatieniveau en is naar complexiteit globaal op drie niveaus te ordenen……

 

Basaal complexiteitsniveau: het ‘al verplaatsend je evenwicht houden’, zoals bij wandelen of fietsen. Een fysieke voorwaarde. Kennis hebben van het te gebruiken materiaal of te benutten omgevingsvoorwaarden (‘harder trappen als je een heuvel opgaat’) is een mentaal-cognitieve voorwaarde. Het is een ‘actie’ van jouw lichaam met het beschikbare materiaal (fietskwaliteit) in een bepaalde omgeving.
Gemiddeld complexiteitsniveau: het naast lichaamsacties reageren op het gedrag van medespeler(s) en/of tegenstander(s). Dit tactisch handelen maakt tennis, badminton of tafeltennis qua coördinatie complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) is nodig en het bewegen op maat en ritme van de muziek.
Hoog complexiteitsniveau: doelsporten als floorball (uni- of zaalhockey) en streetbasketball zijn weer complexer dan sportvormen op het vorige niveau. Gedrag van mede- en tegenspelers beïnvloedt het individuele tactisch spelgedrag en dat van het team. Op dit niveau is ook van belang: het inzicht krijgen in hoe je beweeg- en sportvormen al doende leert en ontwikkelt (de leer- of ontwikkelmethode; het leren hoe te leren).

Het is de kunst om die activiteit te kiezen die je aanspreekt, uitdaagt en plezierig vindt om én die op je mogelijkheden is afgestemd. Voor de een is dat bowling (‘basaal niveau’), voor een ander het spelen van ‘klein terrein hockey of floorball’ (‘hoog niveau’). En vooral…kies en streef naar jouw te realiseren sportniveau.

Presteren doe je op verschillende niveaus: 1 hoog of maximaal met negentig tot honderd procent inzet; 2 meer dan gemiddeld of optimaal met zestig tot zeventig procent inzet; 3 gemiddeld met  veertig tot vijftig procent inzet en 4 laag, minder dan veertig procent inzet. Bij elke activiteit, inhoud of taak speelt het fysieke, mentale en/of sociale samen, maar in verschillende mate, een rol. Coördinatie van dat alles is belangrijk. Het zorgt dat je een leven lang  optimaal kunt functioneren. De keuze van opeenvolgende activiteiten en inspanningen (de methode van leren en ontwikkelen) bij bijvoorbeeld het ‘allround sporter zijn’, zorgt dat je je eigen mogelijkheden ontwikkelt. Dat verschilt in de tijd en zijn individuele verschillen in een leeftijdsgroep soms groot. Zo zijn er zeventigjarigen die nog bergen beklimmen of motor rijden. Gelukkig zijn er ook sporten die sterk verschillen in moeilijkheidsgraad qua fysieke (de wijze van bewegen) en mentale coördinatie (strategisch en de mate van effectief en efficiënt handelen). Ze bieden alleen hierdoor al mogelijkheden tot maatwerk.

 

Het samen het sporten regelen vereist het samen leren en ontwikkelen én het elkaar daarbij begeleiden of coachen. Zelf een ’55-plus club’ samenstellen is binnen of buiten een sportvereniging mogelijk. Een mix van mannen en vrouwen en/of niveaus is buiten een sportvereniging wellicht makkelijker te realiseren. Binnen zo’n ‘mixclub’ is didactische ofwel leer- en ontwikkelkennis vereist op het gebied van: ‘verantwoord inspannen; hoe te sporten met fysieke beperkingen; activiteit afstemmen op de mogelijkheden van deelnemers en het toepassen van een leer- en ontwikkelmethode op het gebied van een sportvorm.

 Vijfenvijftig plussers willen samen zelfstandig op niveau en optimaal presteren. Velen hebben genoeg sportervaring om dat zelf en samen in een ‘club’ te regelen en ontwikkelen.


Voor literatuurverwijzingen zie
LITERATUUR bij FYSIEKE EN MENTALE COÖRDINATIE.