Sportvormen op maat & Omgaan met verschillen
Lees- en plan-/praktijkniveau 2 voor kartrekker en/of leefstijlcoach.
Het is belangrijk dat je de eigen mogelijkheden bij het sporten goed kent en die van anderen goed kan inschatten. Je eigen mogelijkheden of ‘talenten’ moet je zo goed mogelijk zien te benutten, maar ook veilig en optimaal/verantwoord sporten is belangrijk. Zo kun je snelheid in een spel houden door de bal het werk te laten doen en jezelf hierbij goed op te stellen. Heb je spelinzicht, kies dan voor een positie als spelverdeler in het centrum van een speelveld. Heb je dat minder, kies dan voor een positie aan de zijkant van het speelveld. Omdat je daar vaak meer tijd en ruimte hebt om te handelen. Het is een voorbeeld van wat voor iedereen het meest ‘op maat’ en ‘optimaal’ is. En….kun je goed mikken, ga dan bowlen. Ben je lang, ga dan volleyballen. Kun je goed anticiperen op een bal, ga dan tennissen. Om iedereen bij een team- of groepsactiviteit voldoende te laten deelnemen is omgaan met verschillen in sportniveaus nodig en zeker bij het ouder worden niveauverschillen groter. Gewoon iedereen direct laten sporten is de beste start. Kijk wat er gebeurt en hoe goed de groep de uitvoering van een activiteit op elkaar afstemt. Als je met iemand hardloopt die veel harder gaat, laat hem dan een extra rondje lopen. In een doelspel krijgt een tegenspeler meer speelruimte, als deze moeite met de balbehandeling heeft. Als je tennist met verschillende niveaus probeert de betere speler de bal tijdens een rally in het serveervak op de grond te spelen. De tegenspeler heeft dan meer tijd om te reageren. Het gaat om het afstemmen van de spelregels (verplicht) en speelregels (vrijwillig) op de mogelijkheden van een groep, een team of een individuele sporter om toch een ‘spannende / gelijkwaardige wedstrijd te krijgen. Omgaan met conditieverschillen De optimale sport- en bewegingsnorm is zeker na je 55e dagelijks matig intensief, een tot drie uur per dag sporten en bewegen. Wekelijks zo gevarieerd mogelijk. Je beweegplan per week omvat natuurlijk vele bewegingsactiviteiten. Fietsen naar je werk, wandelend je hond uitlaten, tuinieren, de trap in plaats van de lift nemen maakt duidelijk dat actief bewegen nodig is. Het zou mooi zijn als daarbij dagelijks ook ‘matig intensief’ wordt bewogen.
De een wil presteren, beter zijn dan de ander en liefst altijd winnen. De ander wil ook wel presteren, maar dan meer in de zin van: zichzelf verbeteren. Weer een ander wil vooral alleen en samen mooi spelen. De ene speler vindt alleen doen of beleven van een activiteit voldoende, de ander wil iets leren of zich ontwikkelen over een langere periode. Dit alles heeft met je instelling of motivatie te maken. Welke motieven spelen voor jou een rol bij bewegen, spelen en sporten in de keuze van een activiteit en in de ‘wijze waarop je daaraan wilt deelnemen’? Interesses van elkaar zou je moeten weten, om samen een sport zo uit te voeren, dat iedereen er voldoende bij betrokken kan worden. Je kunt dat in time outs of nabesprekingen (evaluaties) achter komen. Ook dat de een het beste leert of verbetert door te doen, en een ander gerichte aanwijzingen wil hebben of een goed voorbeeld van ‘hoe het moet’ wil zien. Waar de een geniet van de directe uitvoering van een complexe activiteit, wil de ander liefst iets ‘stap voor stap’ onder de knie krijgen. (Het is de) Vraag naar: wat wil ik/jij vandaag met deze activiteit? Wil ik/jij iets verbeteren? Hoe dan? Is het mij/jou gelukt? Spel- of speelregels op maat maken - Materiaal: lichter of zwaarder, groter of kleiner spelmateriaal; met en zonder tijdbeperking in het vasthouden van het materiaal; wel of niet ‘beschermd balbezit’ op bepaalde veldgedeelten; verandering in de balbehandeling (‘drie keer raken maximaal’); de bal op meer manieren mogen spelen (hand, voet, hoofd, met hulpmiddel). - Spelgedrag t.o.v. mede- en tegenspelers: met meer of minder lichamelijke contact gaan spelen; de wijze waarop of het aantal keren samenspelen voor er gescoord wordt vrijlaten of aangeven; wel of geen beperkingen in het mogen aanvallen van de balbezitter. - Speelveldgebruik: zonder of met grenslijnen spelen; doelverbreding of -verkleining; doelen aan het eind of rondom; scoren op twee; doelen op dezelfde eindlijn of door over een eindlijn te dribbelen; wel of geen vrije of beschermde aanvalsgebieden.
De balbehandeling. Wat mag je met de bal wel en niet doen? Je kunt gaan spelen met een bal die lichter of zwaarder en groter of kleiner is. Je kunt de bal op verschillende manieren spelen: wel of niet een paar passen lopen met de bal, met de bal en/of met de voet spelen, manier van dribbelen, drijven of lopen met de bal veranderen. Scoren. Hoe gaat dat, wanneer is er gescoord en hoeveel punten krijg je dan? Je kunt het doel- of trefvlak vergroten of verkleinen. Ook de ruimte waarin of vanwaar kan worden gescoord kun je vergroten of verkleinen. Je kunt scoren over een eindlijn of rondom een doel. Je kunt het net verhogen of verlagen. Je kunt de manier van scoren veranderen, bijvoorbeeld door de bal over een lijn te dribbelen en/of het aantal punten dat met een score kan worden verdiend te verhogen. Samenspelen en samen tot scoren komen. Wat is het speelveld? Wanneer ben ik of is de bal in of uit? Je bepaalt de situaties waarin je wel of niet mag lopen met de bal en hoelang je de bal vast mag houden. Plaatsen waar je wel of niet op het speelveld mag komen. Je kunt kiezen voor spelen met of zonder beschermd balbezit, het speelveld in omvang verkleinen of vergroten, zonder of met grenslijnen spelen en/of de wijze van samenspelen veranderen. Het als team uitspelen van een tegenpartij en scoren respectievelijk het voorkomen daarvan. Uit hoeveel spelers bestaat een team? Hoe kan ik proberen in balbezit te komen? Wat mag ik doen om te voorkomen dat de tegenpartij gaat scoren? Je kunt het spelersaantal en de verdeling van de spelers wijzigen. Met meer aanvallers dan verdedigers of meer verdedigers dan aanvallers spelen. Met meer of minder lichamelijk contact gaan spelen. De wijze waarop of het aantal keren samenspelen kun je vrijlaten, aangeven of beperken. Je kunt wel of geen beperkingen hebben in het mogen aanvallen van de balbezitter Aanpassingen van regels hangt ook van de conditie van spelers af. Vuistregels zijn: een kleiner veld vereist minder loopwerk; afhankelijk van sportniveau: minder spelers en spelen op de juiste positie; afhankelijk van instelling: afspraken maken over team- en individuele regels zorgen. Bij grote groepen zijn ook teams van meer gelijk sportniveau samen te stellen. Bij kleinere groepen is dat onmogelijk en kun je beter spel- of speelregels individueel aanpassen (wijzigen of toevoegen). Altijd met als doel: op maat sporten en optimaal het sporten ontwikkelen.
Verschillen in ‘wijze van deelnemen’ Welke mogelijkheden die hierna volgen, staan je aan? Een vast sportmoment in de week is aan te bevelen. Wat er ook wordt gedaan, sport altijd in kleine teams. Het is iets makkelijker, maar ook overzichtelijker voor de minder vaardige sporter of zij die voor het eerst aan een sport beginnen. Er zal altijd een vaste kern van sporters steeds aanwezig zijn en een groep die daarin wat meer vrijblijvend opereert. Spreek onderling af, welke faciliteiten op prijs worden gesteld. Contactsporten zoals doelsporten maken dat er redelijk veel kans op blessures is. De speelwijze is zonder meer: geef elkaar de nodige speelruimte. De betere speler krijgt die wat minder, de minder goede wat meer. Er wordt minder mangericht en meer balgericht verdedigd. Het onderscheppen van een pass krijgt prioriteit en niet het afpakken van de bal. Het smashen kan nogal overheersend zijn. Smash alleen met de voeten op de grond, dan heeft de tegenpartij meer kans tot een tegenactie. Kortom pas de speelwijze aan het niveau van de deelnemers aan. Als de groep kiest voor prestatiegericht sporten dan gelden de meeste regels van het sportspel. Als de teams even sterk zijn is dat geen probleem. Zo niet, dan moet er als eerste iets aan de teamsamenstelling worden gedaan om meer balans te krijgen. Laat de bedoeling van een sport veel kans van slagen hebben. Maak het doel relatief groot en zet er geen keeper in of werk met drie scorepunten. Voorbeeld van sportregels bij 55-plus tafeltennis We kiezen (1) vooraf onze koppelgenoot en tegenstanders om ‘spelen op niveau’ mogelijk te maken of (2) we doen dat zo dat niveaus per tweetal onderling verschillen. Plaats in dat laatste geval de ballen ‘op maat’ van de tegenstander en – als je dat beheerst – afhankelijk van het niveau van de tegenspeler met moeilijke ‘net wel of net niet’ haalbare ballen. Het spreekt verder vanzelf dat we voor- en achteraf het materiaal samen klaarzetten en opruimen. Het hoort erbij om samen na afloop nog even wat te drinken.
Om uiteindelijk meer zelfstandig, zelfsturend of zelfverantwoordelijk te handelen heb je: schema’s, werkpatronen en principes nodig. Deze omvatten de ‘bewegingsgrammatica’ van een sportontwikkeling. Een schema is bijvoorbeeld een beperkt overzicht van belangrijke aspecten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld als het gaat over ‘veranderen van spelregels’ dan kan het volgende schema behulpzaam zijn.
Een werkpatroon geeft een bepaalde volgorde van vaardigheden en handelingen aan. Een werkpatroon voor indirect of vragenderwijs coachen verloopt als volgt. Spelers ervaren een probleem. Roep ze in een time out bij elkaar en vraag hoe het spel verloopt: wordt er fijn gespeeld? Als spelers geen probleem ervaren, ook niet als je ze vraagt of er bijvoorbeeld ‘voldoende wordt gescoord’ laat je ze doorspelen. Als ze echter een probleem noemen dan….al vragend aandachtspunten (laten) aangeven of aanwijzingen geven of een andere spelvorm (laten) kiezen. Stel vragen aan spelers om achter de oorzaak of oorzaken van het probleem te komen in deze volgorde: wordt er voldoende gescoord? Kan een speler in scoringspositie makkelijk worden aangespeeld? Is ons samenspel voldoende effectief? Passeren we onze tegenstanders makkelijk of zorgen we dat ze dat moeilijk kunnen? Spelen we als team de tegenstander goed uit of voorkomen we als op een goede manier dat we uitgespeeld worden? Na het stellen van vragen kies je met hen de waarschijnlijk meest logische oplossing. Kijk vervolgens met de spelers terug op een wedstrijdje en met de vraag: hebben we het probleem nu opgelost. Een werkpatroon bij een team- en spelanalyse is de volgende….
Betekenis van het ‘nieuwe’ sporten samengevat Een eerste opvatting over sport is: sport is competitief en wedstrijdgericht en streeft naar resultaat door maximaal te presteren. Het is dé aantrekkingskracht van sport en een stimulans voor haar ontwikkeling. Reglementering en internationalisering stimuleren de sportontwikkeling, maar belemmeren het deelnemen van verschillende doelgroepen. Zoals van de 55-plussers. In sportverenigingen is veteranensport alleen toegankelijk voor relatief gevorderden en niet voor beginners. Het sporten van mannen en vrouwen samen wordt door velen niet als een vanzelfsprekende mogelijkheid gezien. In de jaren zestig ontstaat een tweede opvatting over sport: sport is (ook) recreatief en belevingsgericht uit te voeren. Onderling sporten en samen een wedstrijd op verschillende niveaus spelen, vereist alleen het veranderen van regels. Daarmee ontstaat het sporten op maat en het optimaal presteren met behoud van de (wedstrijd)sportvorm. De doelgroep zelf is in staat 55-plus clubs binnen en buiten sportverenigingsverband (=private clubs) te creëren. Dat maakt het samen sporten van mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en matige conditie, zonder of met fysieke beperkingen (o.a. met chronische ziekten), mogelijk. Met een lokaal ‘loket’ (een (deel)site) voor informatie en overzicht inzake dergelijke specifieke mogelijkheden en omstandigheden, is goede werving mogelijk. Het is bij voorkeur een gemeentelijke (welzijns)taak met een (al of niet betaalde) vrijwilliger als coördinator. De tweede sportopvatting benadrukt het ontwikkelproces en de omgang met elkaar. Plezier in het sporten hangt van de sportvorm zelf af, maar ook door het afwisselend beleven, leren en ontwikkelen. Als dat gebeurt op maat, afgestemd op de eigen mogelijkheden, en voor iedereen in principe optimaal. Dit draagt bij aan een nog betere sportsfeer. ‘Optimaal’ betekent hier: (1) inzet leveren op driekwart van je persoonlijk maximaal fysiek en mentaal coördinatievermogen, ofwel ‘matig intensief’ en (2) een sportvorm beleven/ervaren, leren/verbeteren én leren hoe deze zelf verder is te ontwikkelen. Het met plezier sporten op een manier die je fysiek en mentaal (strategisch of methodisch gezien) gezien optimaal belast, maakt het nog aantrekkelijker. Voor de een is dat streetbasketball (sportvorm) of jongleren (bewegingsactiviteit) en voor de ander tafeltennis of Tai Chi. Bal- of teamsporten vergen van oudere sporters vaak de meeste coördinatie. Alles wat ‘meer dan gemiddeld prikkelt’ activeert en verbetert het centraal zenuwstelsel - met name onze hersenfuncties - en dus ons functioneren. Dat gebeurt overigens op elk niveau en een leven lang. De nieuwe generatie wil graag zelfstandig en samen het eigen sporten regelen en ontwikkelen. Een kartrekker of deskundige medesporter stimuleert dat. Het gebeurt in een club waarin sporters bereid zijn elkaar te helpen en zelf ook gecoacht willen worden. In zo’n meer leeftijdgebonden club zijn de onderlinge verschillen vaak groot. Daarvoor is een gedifferentieerde benadering in activiteiten en aanpak nodig. De kwaliteit van het met elkaar omgaan hangt af van de in de club aanwezige beroeps- en sportervaring. Didactische sportkennis en de ontwikkeling daarvan is via deze site te realiseren. Het goed toepassen is gewoon een kwestie van tijd, bereidheid en betrokkenheid.
|