Leren en ontwikkelen door te sporten en de ‘wijze van deelnemen’ aan een 55-plus club (versie april 2018)
Lees-en praktijkniveau 2 voor kartrekker en medesporter.
Wil je ‘optimaal presteren’ dan is de kwaliteit van een activiteit en de omgeving waarin die activiteit aan bod komt, belangrijk. Welke sport- of spelvorm kies je? Je kiest een ‘sportgebied’: een duursport, een balsport, een watersport, …. en een sportvorm op zo’n gebied: wandelen, volleybal, kanoën, ….Vervolgens kies je een afgeleide sportvorm: nordic walken, minivolleybal (vier tegen vier), toertochten maken. Of een verwante sportvorm: floorball verwant aan zaalhockey, pickleball verwant aan tennis, indoorbaseball met aangepast materiaal en drie honken. Elke sportvorm vereist een bepaald fysiek-mentaal coördinatieniveau afhankelijk van zijn complexiteit of moeilijkheidsgraad. We maken hierbij een onderscheid in drie niveaus. Zie Het 'anders' sporten van de 55-plusser - Kernartikel 3! …en de volgende paragraaf. Elke sportvorm vereist een bepaalde mate van motorisch, sociaal/affectief en cognitief functioneren c.q. leren. Op dat punt heeft korfbal relatief ‘minder kwaliteit’ , is minder moeilijk of complex, dan basketbal. En de spelvorm koersbal is eenvoudiger/ kwalitatief minder dan de ‘sportvorm’ bowling. Die werkpatronen krijgen een bepaalde typering. Bijvoorbeeld: ‘al spelend leren sporten’. Bij zie je dat terug in sportvormen als: twee tegen twee, vier tegen vier of zeven tegen zeven en spelvormen als voetvolley of een spel met twee keer twee kleine doelen (om een aanval ‘breed te houden’ c.q. te taxeren in welk doel je het beste kunt scoren). Door deze keuzes maakt het ‘sporten op maat’ mogelijk en wordt de essentie van een sport gehandhaafd. 1…Van basaal coördinatieniveau is sprake bij het ‘al verplaatsend je evenwicht behouden’ bij bijvoorbeeld wandelen of fietsen. Een fysieke voorwaarde. Kennis hebben van het te gebruiken materiaal of te benutten omgevingsvoorwaarden (harder trappen als je een heuvel opgaat) is een mentale/cognitieve inspanning. Het is een ‘actie’ van jouw lichaam met materiaal (zoals je fiets) en een bepaalde omgeving. 2…Gemiddeld niveau. Het naast lichaamsacties reageren op het gedrag van een medespeler en/of tegenstander, het zelf meer tactisch handelen, maakt tennis, badminton of tafeltennis wat coördinatie betreft complexer. Van dezelfde orde is dans of bewegen op muziek. Het instellen op de actie van een partner (en andere dansers in je omgeving) is nodig en het instellen op maat en ritme van de muziek. 3…Hoog niveau. Doelsporten als floorball (uni- of zaalhockey) en streetbasketball zijn weer complexer. Het gedrag van mede- en tegenspelers beïnvloedt jouw tactisch spelgedrag of dat van je team. Jezelf optimaal willen belasten, houd je functioneringsniveau op peil. Allround of gevarieerd sporten, is aan te bevelen. Wekelijks (op vijf en liefst alle dagen) en in perioden verschillende activiteiten beoefenen, moet niet, maar levert je wel veel genoegen op. En daar gaat het vooral om. Het is in ieder geval de beste manier om plezier in sport en bewegen te houden en het is – voor jou als 55-plusser - ook niet slecht voor je fysieke en mentale coördinatie. Zelf het sporten regelen en ontwikkelen Tijdens het inspelen bepaal je aan een tafel onderling en een time out, wat je wilt verbeteren respectievelijk welk spelprobleem je wilt oplossen. Denk vooral in tactieken, zoals: hoe kan ik het spel meer spreiden, hoe kan ik de serve lastiger voor mijn tegenstander maken, hoe ‘stop’ ik hard geslagen ballen? Je kunt er ook voor kiezen om gewoon door te gaan met het zo gevarieerd mogelijk inspelen. Wil je iets doen, waarvan jezelf niet weet ‘hoe’, vraag het je partner en als deze het niet weet, vraag het aan de groep. We hebben talentvolle tafeltennissers in de groep die je vast kunnen en willen helpen. Vervolgens ga je door met het inspelen en probeer je het gewenste probleem op te lossen. Gebruik je partner als coach of beoordelaar. Bij wedstrijdjes spelen we – afhankelijk van het aantal spelers en het aantal beschikbare tafels - enkel of dubbel. Bij dubbel spreken we vooraf af ‘niet om en om’ de bal te spelen of juist wel. Dat hangt van ons spelniveau af. Het ander tweetal kan anders spelen. We spelen om één of twee sets tot 21 punten. Daarna wisselen we van tegenstander(s). Het spreekt verder vanzelf dat we voor- en achteraf het materiaal samen klaarzetten en opruimen. Het hoort erbij om samen na afloop nog even wat te drinken. Beleven – Leren – Ontwikkelen Leren is in dit verband in tijd en omvang beperkt. Vele leerervaringen samen zorgen voor een ontwikkeling. Je leert de betekenis van het smashen bij volleybal en je ontwikkelt in de loop van de tijd het volleyballen als een geheel – een sportvorm - van samenhangende betekenissen. Ontwikkeling is een progressieve verandering in en op een bepaald gebied van ons gedrag. Een interactie tussen de eisen van de te vervullen taak en de condities en verwachtingen van de omgeving en onszelf. Leren en ontwikkelen vereisen de toepassing van meerdere cyclische processen. Ze zijn uitgebreid beschreven in ‘Sport op maat’ (2010, hs.5) zie Basisboek SOM-Sporten op Maat voor 55-plus Sport & Leefstijl . Een cyclische leerervaring is: beleef of ervaar eerst iets, leer daarna en dat kan tenslotte leiden tot ontwikkelen ofwel leren hoe je jezelf iets kunt leren of hoe je anderen dat kan leren. Zo begin je bij badminton begin je de shuttle naar elkaar toe te spelen, in het spel te houden. Vervolgens plaats je de shuttle zo dat de tegenspeler deze nog net kan terugspelen. Dit is warming up. Speel nu een wedstrijdje. Dit alles is de fase van het beleven. Tijdens of na afloop constateer je voor jezelf dat ‘alles naar wens is gegaan’ of ‘dat je nog wel ‘enkele spelproblemen hebt’ of spelacties die technisch of tactisch beter kunnen. De volgende keer probeer je dat te verbeteren. Dat doe jezelf of met hulp van je partner die jou dan coacht. Dat zijn leerfasen. Beleven en leren wisselen elkaar hier af. Voor het verder, op de wat langere termijn, verbeteren of ontwikkelen van het badmintonnen van jezelf of het anderen beter leren badmintonnen, heb je het volgende nodig. De sport heeft zich vanaf de jaren zestig sterk verbreed (meer sportvormen en doelgroepen) en ontwikkeld. Aanvankelijk met een uitsluitende gerichtheid op: competitie, wedstrijd, training, selectie, maximaal presteren op een zo hoog mogelijk sportniveau, in naar niveau homogene groepen. De sporter past zich aan de (regels van de ) sportvorm aan. Geleidelijk is daarnaast het sporten ook gericht op: recreatie, beleving, onderling sporten in naar niveau (sterk) heterogene groepen. De sport past zich hier – door regelverandering - aan de groep, het team of de individuele sporter aan. Dat maakt ‘sport op maat’ en ‘optimaal presteren’ mogelijk. De essentie van een sportvorm blijft daarbij behouden. Drie tegen drie basketballen op een basket, is immers ook ‘basketbal’. ‘Optimaal presteren’ doe je door een activiteit op driekwart van je persoonlijk maximaal prestatievermogen – en vooral je coördinatievermogen – uit te voeren. ‘Optimaal’ heeft ook te maken met de ‘wijze van deelnemen’ aan een activiteit en de beweeg- of sportomgeving. Hierbij gaat het om het afwisselend en achtereenvolgens ‘beleven, leren en ontwikkelen (of leren hoe te leren)’. Je bent zo mogelijk allemaal elkaars begeleider en inspirator en één deelnemer (de meest ‘deskundige’) heeft de rol van kartrekker.
Bij veel groepen of ‘clubs’ lopen niveaus en mogelijkheden van de deelnemers onderling al snel uiteen. Denk onder andere aan Lichamelijke Opvoeding (LO) in het onderwijs waar leerlingen niet op basis van hun motorische kwaliteiten maar hun kennisniveau worden gegroepeerd. Of in teams binnen een sportclub waartussen grote prestatieverschillen kunnen bestaan. Dat is ook mogelijk in een ‘club’ van 55-plussers. Er is wellicht alleen overeenstemming in het doel of belangrijkste activiteit van een groep. Maar in de mate waarin men individueel of als groep wil leren, verbeteren of presteren leiden mogelijkheden en interesses tot onderlinge verschillen. Een leraar, trainer of – zoals wij dat hier steeds noemen - kartrekker kan samen met de groep voor fysieke en mentale ontwikkeling zorgen. In een naar niveau homogene groep zijn de mogelijkheden voor ‘maximaal presteren’ van elke deelnemer goed te realiseren. In een naar niveau heterogene groep – zoals bijvoorbeeld bij LO in het onderwijs of bij een 55-plus sportclub – is ‘optimaal presteren’ lastiger te realiseren. Juist daar speelt het optimale functioneren voor de eigen motivatie en inspiratie een cruciale rol. De kwaliteit van optimaal willen presteren en ervaren vertraagt het gevoel van ‘ouder worden’. 1 Het gevoel hebben dat je op ‘zestig tot zeventig procent’ van je persoonlijk maximaal (coördinatie)vermogen functioneert ofwel ‘matig intensief’. Dat betekent voor een 55-plusser: een of twee uur ‘vier tegen vier volleyballen’ of een of twee uur lezen van een boek. De activiteit wordt afgewisseld met korte rust- of juist beweegmomenten. Activiteiten herhalen zich dagelijks, wekelijks en over een langere periode en komen over een langere periode regelmatig voor. 2 Dagelijks en wekelijks doe je aan meerdere gevarieerde en herhaalde activiteiten of taken. Zo mogelijk op een veelvormige wijze. Een zeventigjarige fietst dagelijks dertig kilometer in een voor hem of haar stevig tempo, gaat wekelijks vijftien kilometer nordic walken, tafeltennist wekelijks met anderen, zwemt een keer per maand een uurtje, gaat in de zomer wekelijks met anderen honk-softballen of kajakken. Gaat in de winter een week skiën of schaatst maandelijks een paar uur op de ijsbaan. Allround sporten maakt het doen aan sport optimaler. 3 Veel activiteiten of taken probeer je te ontwikkelen, door ze achtereenvolgens en herhaald cyclisch te beleven, leren én leren hoe te leren door er verschillende functies (bv. competitief, samenwerkend of coöperatief handelend) of rollen (bv. kartrekker, begeleider-coach) mee uit te voeren. Daarmee wordt een activiteit meer veelzijdig. Zo’n club kan uit een mix van mannen en vrouwen bestaan, die verschillen in niveau of mogelijkheden. De groep zorgt zelf(standig) voor een (mentaal) veilige, verantwoorde en activerende leefomgeving en regelt, ontwikkelt of verandert dat.
Schema’s, werkpatronen en vuistregels Voor het zelfstandig, zelfsturend of zelfverantwoordelijk handelen heb je schema’s of modellen, werkpatronen of strategieën/tactieken en vuistregels of handelingen/principes nodig. Deze omvatten de bewegingsgrammatica van het les- of training geven. Een schema is kort overzicht van belangrijke aspecten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld als het gaat over ‘veranderen/aanpassen van spelregels’ kan het volgende schema je behulpzaam zijn.
1 bedoeling en principes (of kernhandelingen): het zijn de essenties van een vaardigheid, waarmee de bedoeling goed kan worden gerealiseerd; het niet uitvoeren betekent een fout; 2 andere handelingen: bestaan bijkomende maar uiteindelijk niet geheel onbelangrijke acties zoals het afschermen van een bal tijdens een lay-up bij basketbal. Het niet of niet goed uitvoeren is een onvolkomenheid; 3 bewegingen: zijn posities (in de ruimte) of acties van lichaamsdelen zoals het hoog houden van de ellenboog, het indraaien van de romp, het ontspannen doorzwaaien van een arm of het buigen van een been. Het niet of niet goed uitvoeren is een onvolkomenheid; Bedoeling en principes zijn belangrijk voor beginners met weinig spelervaring. Andere handelingen zijn belangrijk voor gevorderde beginners met al enige spelervaring. Bewegingen tenslotte zijn belangrijk voor beginnende gevorderden met relatief veel spelervaring.
Een werkpatroon voor het bepalen van een spelstrategie en speltactieken vereist de volgende denkstappen. 2. Met welke tactische principes spelen we in de aanval? Enkele mogelijkheden volgen hierna. Schakel snel naar de aanval over. Maak snelle uitvallen bij basketbal of break-outs bij handbal, via de vleugelspelers! Zorg steeds voor een brede aanval! Speel met de linies aangesloten! Hou je lichaam tussen bal en tegenspeler! Je moet de bal altijd naar twee kanten kunnen spelen en zo mogelijk ook altijd in de ‘diepte’! Elke positie in de aanval is steeds bezet. Neem de plaats over van de speler die op jouw positie komt! Zorg dat je in beweging de bal ontvangt en beweeg altijd richting doel! Schakel snel om naar de verdediging: iedere speler dekt de dichtstbijzijnde medespeler! Er wordt (op een heel of half veld) op de bal gejaagd! Blijf altijd tussen je tegenstander en het doel! Dwing de bal bezittende tegenspeler naar de zijkant van het veld! Verdedig balgericht: probeer vóór de balaanname bij je tegenstander de bal in bezit te krijgen! Kijk altijd naar de voeten/handen van en de bal bij de tegenstander! Het begeleidend of indirect coachen is bij 50-55 plussers het meest aan te bevelen. Er is onderscheid in werkpatronen voor direct en indirect coachen. Direct coachen: geef aan wat elke speler goed en minder goed doet; geef aan wat de oorzaak is van dat minder goed uitvoeren van een activiteit of taak; geef aan wat je moet om dat beter te doen en show de goede uitvoering; vraag aan de speler of deze het hiermee eens is. Indirect coachen: Spelers ervaren een probleem. Roep ze in een time out bij elkaar en vraag hoe het spel verloopt: wordt er fijn gespeeld? Als spelers geen probleem ervaren, ook niet als je ze vraagt of er bijvoorbeeld ‘voldoende wordt gescoord’ laat je ze doorspelen. Als ze echter een probleem noemen dan….al vragend aandachtspunten (laten) aangeven of aanwijzingen geven of een andere spelvorm (laten) kiezen. Stel vragen aan spelers om achter de oorzaak of oorzaken van het probleem te komen in deze volgorde: wordt er voldoende gescoord? Kan een speler in scoringspositie makkelijk worden aangespeeld? Is ons samenspel voldoende effectief? Passeren we onze tegenstanders makkelijk of zorgen we dat ze dat moeilijk kunnen? Spelen we als team de tegenstander goed uit of voorkomen we als op een goede manier dat we uitgespeeld worden? Vervolgens stel je hen vragen en kies je met hen de waarschijnlijk meest logische oplossing. Kijk naar het spel om te zien of het probleem nu wordt opgelost. Een vuistregel hierbij is: Coach direct en sturend als het moet, coach indirect en vragend als het kan. Een werkpatroon bij een spelanalyse van een team.
De ontwikkeling van de LO/Lichamelijke Opvoeding in het onderwijs, is over onderstaande periode te vinden in…. De toepassing van het ‘actief leren en ontwikkelen’ - met name bedoeld voor 55-plussers - is ontleend aan voorgaande ervaringen en ontwikkelingen…..
|